De gelijkenissen van Jezus zijn altijd al favoriete bronnen geweest voor onderwijs. Elke gelijkenis illustreert eenvoudige waarheden toepasbaar voor alle mensen in alle tijden. Dat dacht ik eerst ook. Zoals vaak met Bijbelonderwijs, moest ik ook hier mijn begrip over de diepe betekenis van de gelijkenissen van Jezus bijstellen. Hier een paar gezichtspunten om je gedachten te stimuleren na te denken. De begrippen van profetische gelijkenissen hier verwoord, zijn meer onderzoekend dan dogmatisch.
De meeste van Jezus’ gelijkenissen waren hoofdzakelijk bedoeld voor de discipelen tegen wie Hij sprak ondanks dat veel gelijkenissen tijdloze principes bevatten. In elke gelijkenis behandelde Jezus één belangrijk thema, hoewel je uit de details allerlei lessen kunt bedenken. Ik kwam er gauw achter dat gelijkenissen niet een basis zijn voor dogmatische beschouwingen. Ter illustratie, wanneer de rechtvaardigen sterven, gaan zij dan naar Abraham?
Lang dacht ik dat gelijkenissen illustraties waren om de waarheid te vereenvoudigen, maar eigenlijk laten zij verborgen waarheden zien, die ook rechtstreeks uitgesproken hadden konden worden. Dat is wat Jezus aangaf toen de discipelen Hem vroegen, “Waarom spreekt U tegen hen in gelijkenissen?” (Mattheüs 13:10). Het verbergen van de profetische waarheid stond toe dat de discipelen de komende oordelen begrepen zonder druk van tegenstand en vervolging door de ongelovigen. Veel figuurlijke taal, speciaal in het boek Openbaring diende dat doel. Soms legde Jezus de verborgen waarheid uit aan de discipelen. We gaan nu kijken naar een paar van deze profetische gelijkenissen van Jezus.
Johannes de doper en ook Jezus begonnen de “nabijheid van het Koninkrijk der Hemelen” te proclameren. Ze riepen op tot bekering (zoals ook Petrus deed tijdens Pinksteren) vanwege het dreigende komende oordeel. De bijl lag reeds aan de wortel van de boom (Israël) en de wan was reeds in zijn hand. Het “oordeel dat zou komen” was zo dichtbij dat velen zich bekeerden. Het was niet een opwinding over een universeel oordeel een paar duizend jaar later, maar over een oordeel over Israël tijdens hun generatie.
Met het oog op de nabijheid van de “grote en geduchte dag des Heren”, van de “parousia”, de aanwezigheid van de Here in oordeel over Israël, leerde Jezus een paar gelijkenissen over het Koninkrijk der Hemelen die verwezen naar die historische gebeurtenissen.
DE ONVRUCHTBARE VIJGEBOOM (Lukas 13:6-9).
Nadat er drie jaar lang geen vrucht gevonden aan de vijgeboom, gaf de eigenaar instructies dat de boom gekapt moest worden. Maar de tuinier verzocht om uitstel met een jaar waarin hij de boom zou bemesten en voeden. Als er dan nog geen vrucht aan zou komen, zou de boom worden omgehakt door de bijl die al aan de wortel lag. De uitleg van de gelijkenis was dat God Israël nog een laatste kans gaf om zich te bekeren en vrucht te dragen die aan de bekering beantwoord.
HET ONKRUID EN HET SLEEPNET (Mattheüs 13:24-51).
Traditioneel onderwijs heeft velen van ons geleerd dat deze gelijkenissen gaan over oordeel in de eindtijd en het einde van de planeet aarde. Het woord wereld (ainos) in vers 39 en 40 heeft betrekking op een tijdsperiode en dient vertaald te worden met eeuw (epoch). In overeenstemming met het onderwijs van Johannes en Jezus over het komende oordeel over die generatie, refereren de gelijkenissen dus naar het einde van die eeuw.
In de die “laatste dagen”, vanaf Pinksteren tot de verwoesting van hun natie, was er een overgang van het nationaal (vleselijk) Israël naar het geestelijk Israël. Zij die hun hoop gevestigd hadden dat ze kinderen van Abraham waren, nationaal Israël, het aardse koninkrijk, die zouden de verborgen schat en de kostbare parels moeten vinden. Alle Joden zouden moeten zijn zoals Paulus die in zijn Joodse staat alles als schade zag omdat de kennis van Christus hem alles te boven ging, alles had hij prijs gegeven om deel te worden van het geestelijke koninkrijk. Voor hen die bleven vasthouden aan de nationale hoop, wachtte slechts de “grote en geduchte dag des Heren” van oordeel en vernietiging.
Jezus instrueerde zijn discipelen:
“Laten beide samen opgroeien tot de oogst. En in de oogsttijd zal ik tot de maaiers zeggen: Haalt eerst het onkruid bijeen en bindt ze in bossen om ze te verbranden, maar brengt het koren bijeen in mijn schuur” (vers 30). Hij verteld verder (vers 39),“de oogst is de voleinding van de wereld; de maaiers zijn de engelen. Zoals nu het onkruid verzamelt wordt en met vuur verbrand, zo zal het gaan bij de voleinding van de wereld. De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn Koninkrijk verzamelen al wat tot zonde verleidt en hen, die de ongerechtigheid bedrijven, en zij zullen hen in de vurige oven werpen;”.
Daar zouden ze vernietigd worden, zoals Johannes leerde, maar de rechtvaardigen niet:
“Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon in het Koninkrijk van hun Vader” (vers 43,) (zie ook Daniel 12:3).
Ofschoon het visnet de goede en slechte mensen bevatte, werden ze gescheiden toen het net aan land getrokken werd.
“En zo zal het gaan bij de voleinding der wereld. De engelen zullen uitgaan om de bozen uit het midden der rechtvaardigen af te zonderen en zij zullen hen in de vurige oven werpen” (vers 49).
Wanneer zou Jezus komen met zijn engelen om zijn oordeel uit te voeren? Een paar eeuwen of paar duizend jaar later? Hij zelf vertelde zijn toehoorders:
“Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid zijns Vaders, met zijn engelen, en dan zal Hij een ieder vergelden naar zijn daden. Voorwaar, Ik zeg u: Er zijn sommigen onder degenen, die hier staan, die de dood voorzeker niet zullen smaken, voordat zij de Zoon des mensen hebben zien komen in zijn Koninkrijk” (Mattheüs 16:27,28; ook Marcus 8:38; 9:1; Lucas 9:26,27).
Ontken je deze waarheid? Toch zijn het de woorden van Jezus zoals opgeschreven door Mattheüs, Marcus en Lucas.
DE OPDRINGERIGE WEDUWE (Lucas 18:1-8).
Deze gelijkenis laat een weduwe zien die bij de onrechtvaardige rechter er op aandringt recht te spreken. Uiteindelijk geeft hij toe.
“En de Here zeide: Hoort, wat de onrechtvaardige rechter zegt. Zal God dan zijn uitverkorenen geen recht verschaffen, die dag en nacht tot Hem roepen, en laat Hij hen wachten? Ik zeg u, dat Hij hun spoedig recht zal verschaffen. Doch, als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan geloof vinden op aarde?”.
“Zodra gij nu Jeruzalem door de legerkampen omsingelt ziet…..want dit zijn de dagen van vergelding, waarin alles wat geschreven is, in vervulling gaat” (Lucas 21:20-24).
De bewijsvoering van Zijn op handen zijnde komst in oordeel stapelen zich op. Zal Hij dan geloof vinden op aarde: 70 jaar na Christus waren er niet veel christenen meer, velen waren gedood en velen afgeweken van het geloof (zie 2 Timoteüs 1:15).
DE GELIJKENIS VAN DE PONDEN (Lucas 19:11-17).
Jezus vertelde de twaalf discipelen:
“Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en al wat door de profeten geschreven is, zal aan de Zoon des mensen volbracht worden” (Lucas 18:31).
Ofschoon Hij ze vertelde wat er met Hem zou gebeuren, was Hij meer bezorgd over de aanstaande verwoesting van Jeruzalem en hun natie dan over zijn eigen dood. Toen Jezus dicht bij Jeruzalem kwam om zijn laatste pascha te vieren voor zijn kruisiging, meenden de discipelen dat het Koninkrijk terstond zou komen. Hij corrigeerde deze verkeerde opvatting door middel de gelijkenis van de ponden waar Hij liet zien dat er een overgangsperiode zou zijn.
Hij begon met:
“Een man van hoge geboorte trok naar een ver land om voor zich de Koninklijke waardigheid in ontvangst te nemen en daarna terug te keren”. (vers 12)
Hij stelde 10 slaven aan die tijdens zijn tijdelijke afwezigheid de zaken zouden runnen. Toen hij zijn Koninklijke waardigheid in ontvangst had genomen en terugkwam riep hij zijn slaven ter verantwoording. En de vijanden die niet wilden dat hij over hun zou regeren bracht hij ter dood.
Hun recentelijk Joodse historie gaf aan dat dit gebruikelijk was in die dagen. Archelaus, die zijn vader Herodus de Grote zou opvolgen, reisde naar Rome om zijn bevoegdheid te ontvangen van de keizer. Nadat hij dat had ontvangen, keerde hij na een poos weer terug om als Koning te regeren. Op dezelfde manier, nadat Jezus de dood had overwonnen en was opgestaan, ging Hij naar zijn Vader en om zijn koningschap in ontvangst te nemen. Tijdens zijn terugkeer in oordeel tegen de natie Israël en hun hoofdstad Jeruzalem, ongeveer 70 na Christus, begon zijn geestelijk Koninkrijk in al zijn volheid. Het was een eeuwig Koninkrijk die het aardse, nationalistische, oude verbondskoninkrijk verving. Het vooruitzicht van de spoedige verwoesting van Jeruzalem bracht een emotionele weeklacht voort over Jezus’ geliefde stad (Lucas 19:41-44).
DE GELIJKENIS VAN DE WIJNGAARD (Mattheüs 21:33-43; Marcus 12:1-19; Lucas 20:9-19).
Deze gelijkenis is vooral duidelijk en krachtig. Een man had een bloeiende wijngaard opgezet, verhuurde deze aan pachters en ging op reis naar het buitenland. Toen het de tijd van de oogst was, stuurde hij zijn dienstknechten om de rente in ontvangst te nemen maar zij werden geslagen. Nog meer stuurde hij, maar ook deze sloegen de pachters en ze keerden met lege handen terug. Toen stuurde hij zijn geliefde zoon denkende dat zij hem wel zouden ontzien. Maar zij brachten hem ter dood. Jezus vroeg de omstanders wat de eigenaar met die pachters zou doen. Zij antwoorden:
“Een kwade dood zal hij die kwaden doen sterven en de wijngaard zal hij verhuren aan andere pachters, die hem de vruchten op tijd zouden afleveren”. (vers 40)
Jezus bevestigde dit en zei:
“Daarom, Ik zeg U, dat het Koninkrijk Gods van u zal worden weggenomen en het zal gegeven worden aan een volk dat de vruchten daarvan opbrengt”. (vers 43)
De vleselijke natie Israël dacht dat het koninkrijk Gods hun toe behoorde, maar de mensen die vrucht van de geest zouden voortbrengen zouden zijn heilige natie worden, de ware besnijdenis. Dit was hun “eindtijd”, hun “laatste dagen”, hun “oordeel” over de natie Israël.
DE RIJKE MAN EN LAZARUS (Lukas 16:19-31).
Lange tijd is ons geleerd dat dit verhaal gaat over onze status nadat we doodgaan. Maar deze gelijkenis (of allegorie) bevestigd de vruchteloosheid van de Joodse hoop die is gebaseerd op hun vertrouwen dat ze kinderen van Abraham waren. Net als in de wijngaard waren het de rijke man en zijn broers, die de slaven die God had gestuurd weigerden, afwezen en zelfs vermoorden. De rijke man vertegenwoordigde de Joden die als natie door God waren uitgekozen, niet omdat ze zo goed waren, maar door de keuze van God. De arme man vertegenwoordigde degenen die buiten de uitgekozen natie waren, omdat zij door geloof in Jezus kinderen van Abraham werden. De wijngaard was hun gegeven. Er was nu een vaste kloof die niet overgestoken kon worden. Dat is een beeld van het noodlot dat Israël zou overkomen 70 jaar na Christus en dat niet meer veranderd kon worden.
HET KONINKLIJKE BRUILOFTSMAAL (Mattheüs 22:1-14; vergelijk Lucas 14:15-24).
Toen de koning een bruiloftsfeest voorbereidde voor zijn zoon, stuurde hij zijn slaven om degenen die hij al had uitgenodigd te roepen. Terwijl zij allerlei uitvluchten bedachten, weigerden zij te komen, terwijl zij sommigen van de slaven sloegen, ze slecht behandelde en zelfs doden.
“En de koning werd toornig, en hij zond zijn legers uit en verdelgde die moordenaars en stak hun stad in brand”. (Mattheüs 22:7)
Omdat zij die uitgenodigd waren het niet waardig waren, zond hij de uitnodiging vervolgens naar iedereen. Ook deze gelijkenis verwijst naar Israël die Jezus afwees, en God vervolgens de natie Israël afwees en hun plaats werd overgenomen door elke natie die Jezus zouden aannemen. Een man probeerde zelfs te genieten van het bruiloftsmaal terwijl hij geen bruiloftskleed aan had – een huichelaar?
Het is in deze zetting dat Jezus de weeën uitsprak die over de schriftgeleerden en farizeeërs zouden komen (Mattheüs 23; Lucas 21). Hij verzekerde hun:
“Al deze dingen zullen komen over dit geslacht”. Mattheüs 23:
In een emotionele weeklacht over Jeruzalem verklaarde Hij:
“Zie, uw huis wordt aan u overgelaten”. (vers 38)
Toen op de Olijfberg voorspelde Hij “en dan zal het einde komen”, de gruwel der verwoesting, de grote verdrukking van de stad, de komst van de Zoon des mensen op de wolken met zijn engelen, het weeklagen van de stammen der aarde (Israël), en de oogst met het verzamelen van de uitverkorenen door de engelen. Hij concludeert dan uiteindelijk,
“Zo moet ook gij, wanneer gij dit alles ziet, weten, dat het nabij is, voor de deur. Voorwaar, Ik zeg u, dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, voor dat dit alles geschiedt”. (Mattheüs 24:33-34)
Zij (niet mensen eeuwen later) zouden “deze dingen” zien (Mattheüs 24; Marcus 13; Lucas 21).
DE WIJZE EN DE DWAZE MAAGDEN (Mattheüs 25:1-13).
Vroeger dacht ik nog even dat vanaf Mattheüs 24:36 tot het eind van het hoofdstuk (vers 51), het ging over het einde van de wereld, einde de planeet aarde, in plaats van over de wederkomst van Jezus in oordeel tegen Israël. Logischerwijs volgde daaruit dat hoofdstuk 25 (de oordeel gelijkenissen), betrekking had op een algeheel oordeel bij het vergaan van de planeet aarde. Dat zou een verschuiving teweegbrengen van toen naar een paar duizend jaar later en dat zou dus niet belangrijk voor de toenmalige toehoorders. Sprak Jezus toen al tegen ons i.p.v. tegen zijn toehoorders? Er klopt hier iets niet.
De op handen zijnde komst van de Jezus in oordeel en vergelding tegen Jeruzalem is het thema van hoofdstuk 24 en is in overeenstemming met de profetieën van Maleachi, Johannes de Doper en Jezus’ eerdere onderwijs en gelijkenissen. Het zou volbracht worden voordat sommigen van hen zouden sterven. Van vers 36 tot aan het eind van het hoofdstuk (vers 51), moedigde Jezus hen, de weinigen die er nog waren, om waakzaam te blijven. Helaas zijn de redacteurs (de hoofdstukindelingen zijn pas later gemaakt) na vers 51 met een nieuw hoofdstuk begonnen, als zou het onderwerp zijn veranderd, maar dat is niet zo. Het woordje “dan” in hoofdstuk 25:1 geeft aan dat hoofdstuk 25 een vervolg is op hoofdstuk 24.
De gelijkenis van de dwaze maagden werd gesproken tegen de toen aanwezige Joden en niet tegen hele wereld. Hoewel je de details op diverse manieren kunt interpreteren, is deze gelijkenis bedoeld voor de Joden die toen leefden, een oproep tot bekering, waarbij de helft Jezus aan zouden nemen en de helft Hem afwezen. Het principe van waakzaam zijn is natuurlijk van toepassing op alle eeuwen, maar dat is in eerste instantie niet het onderwijs van deze gelijkenis. Dit heeft betrekking op “de laatste dagen” toen de mogelijk om te bekeren voor de Joden verlengd werd tot 70 na Christus.
DE GELIJKENIS VAN DE TALENTEN (Mattheüs 25:14-30).
Deze gelijkenis is vrijwel gelijk aan de gelijkenis van de ponden en is een uitbreiding op het onderwijs van de gelijkenis van de onvruchtbare vijgeboom. Hij is specifiek van toepassing op de interim periode van zijn hemelvaart tot zijn terugkeer, ofwel parousia, ofwel aanwezigheid, ofwel wederkomst. God had Israël veel toevertrouwd maar zij bleken niet in staat om vruchtbaar te zijn. Johannes de Doper riep ze al op tot bekering en vruchtbaar te zijn die aan hun bekering beantwoord. Een andere mogelijkheid werd gegeven aan de individuele mensen die de werken van het koninkrijk promoten. Deze gelijkenis was shocking voor de toehoorders toe hij zei: “En werp de onnutte slaaf uit in de buitenste duisternis. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars”. (vers 30) Hebben wij niet veel onderwijs over deze gelijkenis gekregen, zonder dat wij wisten dat de belangrijkste les van deze gelijkenis eigenlijk bedoeld was voor de toehoorders van Jezus in die tijd?
DE SCHEIDING VAN DE SCHAPEN EN DE BOKKEN (Mattheüs 25:31-45).
Dit is een aanvulling op de gelijkenissen van het “onkruid en het sleepnet” met betrekking tot de details van de scheiding. Tegen sommigen zei hij:
“Ga weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bereid is”. (vers 41)
Waarom? Was dat omdat ze geen goede werken hadden gedaan? Als dat zo is, dan leert deze gelijkenis ons dat ons behoudenis is gebaseerd op werken en niet op geloof. En dat gebeurt al genoeg in de kerken, dat het dienstbaar zijn voor anderen onderdeel is voor onze beoordeling. En is dat wat deze gelijkenis ons leert?
Jezus zond dienstknechten uit, zendelingen die het koninkrijk verkondigden, in het bijzonder de apostelen want zij waren uitgekozen, totdat Hij terug zou komen. De behandeling die je hun zou geven zou worden toegerekend alsof je dezelfde behandeling zou geven aan Jezus, die hen uitgezonden had. Zij die bewogen waren met hen en hen geholpen hadden tijdens hun arbeid, beproeving en vervolging, zouden diegenen zijn die hun boodschap aannamen en vrucht lieten zien die aan hun bekering beantwoordde. Maar zij die hen minachtten, er tegen in gingen en hun zelfs gingen vervolgen zouden ook niet aangenomen worden door de Koning bij zijn komst. Er zou een scheiding komen. De discipelen die gewaarschuwd waren door Jezus hadden opgelet en zij zouden vluchten voor de oprukkende legers, maar vele ongelovigen zouden lijden of sterven tijdens de grote verdrukking van Jeruzalem.
Veel christenen zien deze gelijkenis wijzen op de eindtijd, het einde van de planeet aarde, wanneer ook een oordeel wordt uitgesproken over de gehele mensheid. Het grootste bezwaar hiertegen is dat “alle volken” voor Hem verzameld zullen worden. In het vorige hoofdstuk zei Jezus, toen Hij refereerde naar Zijn komst op de wolken, “dan zullen alle stammen op de aarde weeklagen” (Mattheüs 24:30). Het moge duidelijk zijn dat Jezus de notatie “alle stammen”en “alle volken” door elkaar gebruikt. God beloofde Abraham dat hij een vader zou zijn van vele volken. Deze volken waren de twaalf stammen van Israël. Dus we moeten gewoon aannemen dat hiermee hetzelfde bedoeld wordt.
Een vergelijking van twee verklaringen van Jezus weerlegt elke gedachte dat deze gelijkenis een afbeelding zou zijn van een oordeel uitgesproken over de hele mensheid bij de vernietiging van het universum.
Jezus verklaarde duidelijk,
“Want de Zoon des mensen zal komen in de HEERLIJKHEID zijns Vaders, met zijn ENGELEN, en dan zal Hij EEN IEDER VERGELDEN naar zijn daden. Voorwaar, Ik zeg u: Er zijn SOMMIGEN onder degenen, DIE HIER STAAN, die de DOOD VOORZEKER NIET ZULLEN SMAKEN, voordat zij de ZOON DES MENSEN hebben ZIEN komen in zijn Koninkrijk” (Mattheüs 16:27,28).
In de gelijkenis die we nu bestuderen staat geschreven,
“Wanneer de ZOON DES MENSEN KOMT in zijn HEERLIJKHEID, en al de ENGELEN met Hem, dan zal Hij plaats nemen op de TROON zijner heerlijkheid. En AL DE VOLKEN voor Hem zullen voor Hem VERZAMELD worden, en Hij zal ze VAN ELKANDER SCHEIDEN, zoals een herder de schapen scheidt van de bokken, en Hij zal de schapen zetten aan zijn rechterhand en de bokken aan zijn linkerhand” (Mattheüs 25:31-33).
Beide passages spreken van
- de komst van de Zoon des mensen
- in heerlijkheid
- met zijn engelen
- als Koning – “komende in zijn koninkrijk”, “zit op zijn troon”, en “dan zal de koning, etc”,
- om te oordelen. In beide zien we dat er min of meer sprake is van – “een ieder vergelden” en “voor Hem zullen alle volken verzameld worden”.
Op basis van deze vergelijkingen, hoe kan je nu hier zeggen dat deze gelijkenissen niet naar dezelfde komende gebeurtenissen verwijzen en hoe kan je nu zeggen dat deze gebeurtenissen niet voor de toehoorders van Jezus bestemd zijn? Jezus beloofde dat:
“Er zijn sommigen onder degenen, die hier staan, die de dood voorzeker niet zullen smaken, voordat zij de Zoon des mensen hebben zien komen in heerlijkheid?” (Mattheüs 16:28)
Zijn die mensen hier nog steeds?
Nog een opmerking: de straffen zoals beschreven in deze gelijkenissen zijn niet een beschrijving een straf in de hel. Ze zijn een figuurlijke aanwijzing van de grote verdrukking die de Joden zouden ondergaan tijdens de verwoesting van Jeruzalem.
Ik heb diverse passages aangehaald maar je moet de gelijkenissen eigenlijk in zijn geheel lezen. En als je dan de draad van de profetieën ziet die al deze gelijkenissen samenbindt, dan zal dat je hele gedachtegang over eeuwen oude interpretaties op de kop zetten.
En natuurlijk heeft het allemaal niets te maken met ons “behoud”, maar is het een zoektocht naar een beter begrip van Gods plan en wie Hij is.