Wat betekent het om een licht te zijn voor de heidenen? We horen veel zeggen dat de Israëlieten een licht voor de heidenen zouden zijn. Ze zeggen ook dat de OT profetieën aangeven dat Christus een licht voor de heidenen zou zijn, en dat is waar. Maar wie zijn de “heidenen” waar christus een licht voor zou moeten zijn? Daar zijn de meningen over verdeeld. We gaan daarvoor terug naar het oude testament waar dit tekstgedeelte vandaan komt, Jesaja 42. We beginnen met het eerste vers,
“Zie, mijn knecht, die Ik ondersteun; mijn uitverkorene, in wie Ik een welbehagen heb. Ik heb mijn Geest op hem gelegd: hij zal de heidenen het recht openbaren.” We gaan verder met vers 6,
“Ik, de Here, heb u geroepen in gerechtigheid, uw hand gevat, u behoed en u gesteld tot een verbond voor het volk, tot een licht der heidenen:”
De meest gangbare uitleg is dat het hier om Christus gaat die een licht voor de heidenen zou zijn. Laten we eens kijken in welke conditie die heidenen waren en wat Christus voor hun kon betekenen:
“om blinde ogen te openen, om gevangenen uit de kerker te leiden, uit de gevangenis wie in duisternis gezeten zijn.” (vers 7)
We vinden hier een aanwijzing naar wie de heidenen waren: dat waren mensen die blind waren, die in de gevangenis en die in de duisternis zaten. We gaan naar vers 16,
“En Ik zal de blinden leiden op een weg die zij niet kenden; op paden die zij niet kenden, zal Ik hen doen treden; Ik zal de duisternis voor hen uit tot licht maken en de oneffen plaatsen tot een vlakte.”
We zien dat de “blinden” in dit vers dezelfde zijn als die in vers 7. Ik zal ze leiden op een weg die ze niet kennen, en duisternis voor hen tot licht maken. Dit waren de heidenen die in duisternis zaten in vers 7. En verder in vers 16,
“Dit zijn de dingen die Ik doen zal en die Ik niet zal nalaten”.
We gaan nu verder naar vers 22 waar we het volgende lezen, “Maar dit is een volk, beroofd en uitgeplunderd; men heeft hen allen in kerkerholen geboeid, in gevangenissen zijn zij weggeborgen; zij werden ten roof en er was geen redder; tot plundering en er was niemand die zeide: Geef terug.”
Er staat “in gevangenissen weggeborgen”, en ook hier zien we overeenkomt met vers 7, het ging om mensen die gevangen zaten. Met al deze aanwijzingen weten we nu wie deze heidenen waren… kijk naar het begin van vers 22, “Maar dit is een volk, beroofd en uitgeplunderd;” Dit is dus een volk dat beroofd en uitgeplunderd is. We kijken nu naar vers 24,
“Wie heeft Jakob tot plundering overgegeven en Israël aan berovers? Is het niet de Here, tegen wie wij gezondigd hebben, op wiens wegen zij niet hebben willen gaan, en naar wiens wet zij niet geluisterd hebben?”
In vers 22 staat dat dit een volk die “beroofd en geplunderd” was en in vers 24 staat wie dat volk is, namelijk Jacob en Israël. Dus het volk waar Christus een licht zou zijn is Israël dat in zonde gevallen was (vers 24) Dus Israël bracht zichzelf in deze conditie omdat ze, “op Zijn wegen niet hebben willen gaan, en naar wiens wet zij niet geluisterd hebben.” We zien hier dat een deel van de Israëlieten zich van God afkeerden en in zonde vervielen en zelf de gevolgen daarvan ondervonden. En dit is van wezenlijk belang om de schriften op de juiste manier te interpreteren: ook al ben je een Israëliet, als je je afkeert van de God, kijkt God naar jou als een heiden. Dit wordt wat duidelijker aan de hand van Exodus 3:10,
“Nu dan, ga, Ik zend u tot Farao, om mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte te leiden.”
Hier staat dus dat de Israëlieten Zijn volk zijn. Laten we nu even kijken naar God zei tegen de 10 noordelijke stammen in de tijd van de profeet Hosea,
“Toen zeide Hij: Noem hem Lo-Ammi (een naam die de noordelijke stammen van Israël voorstelt), want gij zijt mijn volk niet en Ik zal de uwe niet zijn.” (Hosea 1:9)
We zien hier dat een deel van Israël is niet langer Zijn volk was en dat betekende dat ze in de ogen van God heidenen zijn geworden waren. Dit overkwam dus de noordelijke 10 stammen. En op een kleinere schaal gebeurde dat met elke Israëliet van welk stam dan ook die in zonde viel. We lazen dat net in vers 22, wanneer een Israëliet in zonde verviel werd hij blind, zat hij in duisternis, beroofd en geplunderd. Hij werd afgescheiden van zijn God en werd beschouwd als een heiden. Kijk maar naar Jesaja 59:2,
“maar uw ongerechtigheden zijn het, die scheiding brengen tussen u en uw God, en uw zonden doen zijn aangezicht voor u verborgen zijn, zodat Hij niet hoort.”
Dit overkwam een deel van de Israël, God hoorde niet meer naar hen en keek niet meer naar hen om. De zonde en de duisternis waarin zij zaten was zo groot geworden dat zij een licht nodig hadden om hen te leiden en dat licht was Christus, Hij zou een “licht voor de heidenen” zijn. Het gaat hier dus niet om de volken in de rest van de wereld, het ging om de Israëlieten die in zonde gevallen en in duisternis gezeten waren.
We gaan nog even terug naar Jesaja 42:1,
“Zie, mijn knecht, die Ik ondersteun; mijn uitverkorene, in wie Ik een welbehagen heb. Ik heb mijn Geest op Hem gelegd: hij zal de volken (heidenen) het recht openbaren.”
Dus God zei, ik heb mijn Geest op hem (mijn uitverkorene) gelegd en Hij zal de volken (heidenen) oordeel aankondigen. En in vers 7 staat wat hij (mijn uitverkorene) aan de heidenen zou doen als de heilige geest op hem was…
”om blinde ogen te openen, om gevangenen uit de kerker te leiden, uit de gevangenis wie in duisternis gezeten zijn.”
Jesaja zag Christus deze dingen doen in de geest en daar schreef Hij over in hoofdstuk 61,
“De Geest des Heren Heren is op mij, omdat de Here mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis;” (Jes 61:1)
Dit is hetzelfde wat we lazen in Jesaja hoofdstuk 42:7, “om de gevangenen uit de kerker te leiden,” maar ook het gedeelte, “uit de gevangenis wie in duisternis gezeten zijn”. Jesaja zag dit in de geest, maar wij weten precies wanneer deze profetie was vervuld en we weten wie de mensen waren waarvoor Christus deze dingen had gedaan. We lezen Lucas 4:16,
“En hij kwam te Nazaret, waar Hij opgevoed was, en Hij ging volgens zijn gewoonte op de sabbatdag naar de synagoge en stond op om voor te lezen. En Hem werd het boek van de profeet Jesaja ter hand gesteld en toen Hij het boek geopend had, vond Hij de plaats, waar geschreven is: De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het evangelie te brengen; en Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondigen het aangename jaar des Heren. Daarna sloot Hij het boek, gaf het aan de dienaar terug en ging zitten. En de ogen van allen in de synagoge waren op Hem gericht. En Hij begon tot hen te zeggen: Heden is dit schriftwoord voor uw oren vervuld.”
Christus liet de toehoorders weten dat de vervulling van Jesaja 61 voor hun ogen gebeurde. Hij preekte het evangelie aan de armen, Hij was gezonden om de gevangenen loslating te verkondigen en het gezicht van de blinden te openen, en Hij zond verbrokenen heen in vrijheid. Maar waar was Hij op dat moment toe Hij dit zei? Hij was in Galilea onder de Israëlieten waar Hij al deze dingen voor hen deed. Dus waarom zeggen de schriften dat Hij “een licht was voor de heidenen”? Hoe werd het gebied Galilea genoemd? Mattheus 4:15,
“Het land Zebulon en het land Naftali (twee stammen van Israël), aan de zeeweg, over de Jordaan, Galilea der heidenen;
Dit waren dus de Israëlieten die leefden in Galilea, die “Galilea der heidenen” genoemd werden. Christus zelf groeide op in Galilea, maar wat gebeurde er toen de Geest des heren op Hem kwam en Hij begon te onderwijzen? We lezen vers 16,
“het volk, dat in duisternis gezeten is, heeft een groot licht gezien, en voor hen, die gezeten zijn in het land en de schaduw des doods, is een licht opgegaan.”
Daarom zeggen de schriften dat Christus “een licht der heidenen” zou zijn. Het gaat dus niet over andere volken; hier wordt gesproken over Israëlieten die in de duisternis waren en leefden onder de andere volken. Christus zelf zei in Mattheus 15:24,
“Hij echter antwoordde en zeide: Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis Israëls.”
Hij was alleen gezonden tot de Israëlieten en toen Hij het betreffende tekstgedeelte uit Lucas de mensen in Galilea voorlas sprak Hij,
“en Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid,” (Lucas 4:18)
Dus als Hij alleen was gezonden naar de Israëlieten en Hij door God gezonden werd naar Galilea, dan weten we dat de mensen waar Christus zich naar uitstrekte alleen Israëlieten waren. Opnieuw, de plaats werd genoemd “Galilea der heidenen” en de mensen die daar leefden werden “heidenen” genoemd. Maar wij weten dat de mensen naar wie Christus was gezonden in Galilea eigenlijk Israëlieten waren. Hij zei dat Hij “alleen was gezonden naar de verloren schapen van huis Israëls”. (Matt 15:24) En toen Hij dat zei, bedoelde Hij niet dat Hij alleen was gezonden naar de het noordelijk 10 stammenrijk, Hij sprak van de verloren schapen van alle 12 stammen in de verstrooiing. Hij was gekomen om te sterven voor de zonden van héél Israël, het huis van Juda en het huis van Israël. De doelgroep van zowel Jezus’ bediening als die van de Apostelen waren de heidenen; de verloren schapen van het huis Israëls, die waren verstrooid onder de volken. Zij waren onbesneden heidenen geworden, ‘niet-mijn-volk’ (Hosea 1:9). Ofschoon ze heidenen waren geworden, toch zou de diaspora opnieuw ‘mijn volk’ worden (Hosea 1:10) en na herstel samen met het overblijfsel van Juda de bruid vormen.