Hand 13:47 en Jes 49:6

Het is goed om ook nog even te kijken naar Hand 13:47 waar wordt gesproken over het “licht der heidenen” en ook hier het woord heidenen veelal verkeerd wordt geïnterpreteerd.

“Want zo heeft ons de Here geboden: Ik heb u gesteld tot een licht der heidenen, opdat gij tot heil zoudt zijn tot aan het uiterste der aarde.” (Hand 13:47)

Hand 13:47 maar ook Hand 22:21 refereren naar Jesaja 49:6 waar het volgende staat,

“Hij zegt dan: Het is te gering, dat gij Mij tot een knecht zoudt zijn om de stammen van Jakob weder op te richten en de bewaarden weer in Israël terug te brengen; Ik stel u tot een licht der heidenen, opdat mijn heil reike tot het einde der aarde.” (Jes 49:6)

Voor de uitleg kijken we eerst even naar vers 5,

“Maar nu zegt de Here, die mij van de moederschoot aan vormde tot zijn Knecht, dat Ik  Jakob tot Hem terug te brengen zou en maar Israël zal zich niet tot Hem verzamelen laten – nochtans zal Ik verheerlijkt worden in de ogen des Heeren en mijn God zal mijn sterkte zijn.”

Waarom wordt Israël niet verzamelt? Israël is volgens Jeremia 50:17 een opgejaagd schaap en als gevolg van de beide ballingschappen liepen de beide huizen van Israël de gewoontes (de afgoden) na van de landen waarheen ze verdreven waren. In Hosea 4:17-18 staat, “Verknocht aan beelden is Efraïm. Laat hem geworden!” God gaf ze over aan de afgoderij, Hosea 12:1, “Met leugen heeft Efraïm Mij omringd, met bedrog het huis Israëls – maar Juda heerste nog met God en was met de heiligen getrouw.” Er bleef dus alleen een overblijfsel van de Joden over, het goede deel van hen die in ballingschap waren, omdat de Messias uit hen geboren moest worden (de scepter zal van Juda niet wijken totdat Silo komt, zie Gen 49:10).

Terug naar Jesaja 49:6, wie zijn daar de ‘bewaarden van Israël’? Zoals Hosea zei, Efraïm (beelddrager van de 10 stammen) liep de afgoden na (4:17), maar een deel van Israël (Juda) heerste met God (12:1) en dus zijn zij de ‘bewaarden van Israël’ die heersten met God. God hield ze zich voor zichzelf (net als bij Elia, waar 7000 overbleven die zich niet bogen voor de Baäl). Er was altijd een overblijfsel die God voor zichzelf bewaarde. Dus in Jesaja 49:6 zijn de ‘bewaarden van Israël’ een deel van het huis van Juda die getrouw waren gebleven. Daarom staat er ook in vers 6, “Het is te gering,….om de stammen van Jacob weder op te richten…en de bewaarden weer in Israël terug te brengen ” Welke stammen? De stammen van Juda, Benjamin en Levi ofwel het huis van Juda – en het overblijfsel daarvan zou Hij weer terug brengen.

Maar wat gebeurde er dan met de overige 10 stammen? Verder in vers 6, “Ik heb U ook gegeven tot een licht der ‘heidenen’, om mijn heil te zijn tot aan de einde der aarde.” Want het huis van Israël (10 stammen) was verstrooid over de volken, zij wisten niet eens meer dat ze Israëlieten waren (net als de Joden die niet getrouw waren gebleven); ze waren verloren in zonde en zij waren in de ogen van de Joden de ‘onbesneden heidenen’. In Hosea 1:9 wordt het huis van Israël niet-mijn-volk genoemd, niet meer Israël, maar heidenen genoemd; in Jeremia 50:17 wordt het huis van Israël een opgejaagd (verstrooid) schaap genoemd; Jezus was gekomen voor de verloren schapen van het huis van Israël; ook het verhaal van het verloren schaap in Matt 18, “de Vader wil niet dat één dezer kleine schapen verloren gaat”, het gaat over de heidenen ofwel de 10 stammen van het huis van Israël; dezelfde verlorenen door Petrus herhaalt in 2 Petrus 3:9, “Hij wil niet dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen”; want net als Jacobus had ook Petrus brief geschreven aan de 12 stammen in de verstrooiing, met als doel om de beide huizen als een reine maagd voor Christus te stellen (ook een klein deel van het huis van Juda was weggevoerd door Assyrië, vandaar de 12 stammen).

Dus je hebt de ‘bewaarden van Israël’, het overblijfsel van het huis van Juda die aan God getrouw waren gebleven, en je hebt de (door de Joden) onbesneden heidenen genoemd, hoofdzakelijk de verlorenen van het huis van Israël, maar ook een klein gedeelte van de Joden, die in zonde waren gevallen. En deze Israëlieten hadden het “Licht” nodig, dit waren de heidenen waar Jezus het licht voor was…

In brief aan de Romeinen legt Paulus aan de Joodse christenen uit dat het evangelie ook voor de onbesneden heidenen (het huis van Israël) was en dat de beide huizen van Israël weer tot één geheel gemaakt zouden worden, zoals bevestigd in hoofdstuk 11, de vervulling van de profetie van Ezechiël 37, de beide stukken hout tot één stuk hout gevoegd.

De Hogepriester had al geprofeteerd in Joh 11,

“Dit zeide hij niet uit zichzelf, maar als hogepriester van dat jaar profeteerde hij, dat Jezus zou sterven voor heel het volk, en niet alleen voor het (Joodse) volk, maar ook om de verstrooide kinderen Gods (de tien stammen) bijeen te vergaderen.” (Joh 11:51-52)

Zoals bevestigd door Paulus in de brief aan de Efeziërs 2,

“Want Hij is onze vrede, die de twee één heeft gemaakt en de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap, weggebroken heeft,” (Efez 2:14)”

Er zou volgens Hebreeën 8:10 een nieuw verbond tot stand gebracht worden met het huis van Israël en met het huis van Juda – nergens in de bijbel vinden we dat er een nieuw verbond gesloten zou worden met Israël en de ongelovige heidenen. En hoe zit het dan met de ongelovige heidenen? De ongelovige heidenen die het evangelie hoorden en aannamen zouden mee liften met deze belofte en onderdeel worden van het nieuwe verbond.

Het gaat alleen maar over Israël, de profeten en hun toehoorders waren helemaal niet bezig met het hier en nu, daar waren ze totaal niet in geïnteresseerd. Hun profetieën zijn allemaal tot vervulling gekomen, en er is geen enkele profetie die nog vervuld moet worden. Zoals Jezus zei, dit zijn de dagen van vergelding, dat alles wat geschreven is tot vervulling komt…

Tot de einden der aarde

De uitdrukking “tot het einde der aarde” in Jesaja 49:6 geeft nog meer licht op wie de heidenen zijn,

“Ik stel u tot een licht der heidenen, opdat mijn heil reike tot het ‘einde der aarde’.” (Jes 49:6)

Jesaja spreekt daar ook over in Jesaja 41,

“Maar gij, Israël, mijn knecht, Jakob, die Ik verkoren heb, nakroost van mijn vriend Abraham, gij, die Ik gegrepen heb van de ‘einden der aarde’ en geroepen uit haar uithoeken”, (Jes 41:8-9)

en daar wordt dus Israël mee bedoeld. En verder in Jesaja 43:3-6,

“Want Ik, de Here, ben uw God, de Heilige Israëls, uw Verlosser; Ik geef Egypte, Ethiopië en Seba als losgeld in uw plaats. Omdat gij kostbaar zijt in mijn ogen en hooggeschat en Ik u liefheb, geef Ik mensen voor u in de plaats en natiën in ruil voor uw leven. Vrees niet, want Ik ben met u; Ik doe uw nakroost van het oosten komen en vergader u van het westen. Ik zeg tot het noorden: Geef, en tot het zuiden: Houd niet terug, breng mijn zonen van verre en mijn dochters van het ‘einde der aarde’.” (Jes 43:3-6)

Het mag duidelijk zijn dat mijn zonen en dochteren (van God) van het ‘einde der aarde’ een referentie is voor de verstrooide Israëlieten. En dan staat er vervolgens in Jesaja 45,

“Ik heb niet in het verborgene gesproken noch ergens in het land der duisternis; Ik heb tot het nakroost van Jakob niet gezegd: Zoekt Mij tevergeefs. Ik, de Here, spreek wat recht is, verkondig wat rechtmatig is. Vergadert u en komt, nadert tezamen, gij die uit de volken ontkomen zijt. Zij hebben geen begrip, die hun houten beeld dragen en bidden tot een god die niet verlossen kan. Verkondigt en voert gronden aan. Ja, laten zij tezamen beraadslagen. Wie heeft dit vanouds doen horen, het van overlang verkondigd? Ben Ik het niet, de Here? En er is geen God behalve Ik, een rechtvaardige, verlossende God is er buiten Mij niet.” (Jes 45:19-21)

Het gedeelte “Gij die uit de volken ontkomen zijn”, gaat over de Israëlieten die onder de volken wonen en die de gewoontes van die volken niet hebben overgenomen. Het bewijs hiervoor zien we in vers 22, “Wendt u tot Mij en laat u verlossen, alle ‘einden der aarde’, want Ik ben God en niemand meer.” Dat betekentzoveel dat waar je ook bent aan het ‘einde der aarde’, strek je uit naar God voor je redding. En dan vers 25,

“in de Here wordt het gehele nakroost van Israël gerechtvaardigd en zal het zich beroemen.”

Dus wanneer de bijbel praat over de “einden der aarde”, praat het over Israël. En als we dan in Jesaja 49:6 lezen “opdat mijn heil reike tot het einde der aarde”, dan weten we dat het gaat over de verloren 10 stammen van het huis van Israël. Maar waar is dan de ‘einden der aarde’, is dat het einde van de planeet aarde? In Jesaja 11 staat,

“En het zal te dien dage geschieden, dat de ‘heidenen’ de wortel van Isaï (Christus) zullen zoeken, die zal staan als een banier der natiën, en zijn rustplaats zal heerlijk zijn.” (Jes 11:10)

In vers 11 zien we wie de heidenen zijn,

“En het zal op die dag gebeuren dat de Heere opnieuw, voor de tweede keer, met Zijn hand het overblijfsel van Zijn volk zal verwerven, dat overgebleven zal zijn in Assyrië en in Egypte, in Pathros, Cusj, Elam, en in Sinear, Hamath en op de eilanden in de zee.” (Jes 11:11)

Het overblijfsel zou dus worden losgekocht van Zijn volk. We zien dus dat de heidenen die Christus zullen zien, het overblijfsel van Zijn volk zou zijn; en in Exodus 3:10 staat wie Zijn volk is, “Mijn volk zijn de Israëlieten.” Dus God koopt het overblijfsel van de Israëlieten die verstrooid zijn onder de volken genoemd in vers 11. Het overblijfsel van de Israëlieten die gescheiden waren van God, waren los van de wetten en de regels, en daarom werden ze (onbesneden) heidenen genoemd. Het bewijs vinden we in ver 12,

“Hij zal een banier (Christus) omhoogheffen onder de heidenvolken en Hij (Christus) zal de verdrevenen van Israël verzamelen en hen die vanuit Juda overal verspreid zijn, bijeenbrengen van de vier hoeken van de aarde.” (Jes 11:12)

Het huis van Juda en het huis van Israël zullen van de einden der aarde verzameld worden – dus met Christus begon het proces om de beide huizen die verstrooid waren weer bij elkaar te brengen. En vervolgens in vers 13 staat dan,

“Dan zal de afgunst van Efraïm verdwijnen, en wie Juda in het nauw drijven, zullen uitgeroeid worden. Efraïm (als beelddrager van de 10 stammen) zal niet langer jaloers zijn op Juda, en Juda zal Efraïm niet meer in het nauw drijven.”

De beide huizen van Israël zullen onder Christus weer bij elkaar komen en zullen nooit meer gaan scheiden. Nog één keer terug naar Jesaja 49:6, “Ik stel U tot een licht der volken, opdat gij tot heil zoudt zijn tot aan het uiterste der aarde” staat er. Dit is dezelfde tekst die we tegenkomen in Hand 13:47. We hebben bewezen dat dit gaat over de verloren 10 stammen van het huis van Israël en Paulus ging naar deze volken toe. Hij begreep dat dit de Israëlieten waren die in de duisternis leefden. Paulus onderwees hun over Christus, dat Hij zou hun trekken uit de macht van de duisternis en hun over zou brengen naar het wonderbare licht.

Conclusie

Nogmaals de bevestiging dus dat de heidenen in zowel Hand 13:47 en Hand 22:21 de 10 stammen van het huis van Israël vertegenwoordigen, met het uiteindelijke doel om de beide huizen weer bij elkaar te brengen. De doelgroep van zowel Jezus’ bediening als die van de Apostelen waren de heidenen; de verloren schapen van het huis van Israël, die waren verstrooid onder de volken. Zij waren onbesneden heidenen geworden, ‘niet-mijn-volk’ (Hosea 1:9). Ofschoon ze heidenen waren geworden, toch zou de diaspora opnieuw ‘mijn volk’ worden (Hosea 1:10) en na herstel samen met het overblijfsel van Juda de bruid vormen.

Het was de eerste gemeente (het Israël Gods) die klaar gemaakt was om de bruid van Christus te worden. Johannes zag in zijn visioen dat het voltrokken was, “zie de tabernakel is bij de mensen” (Openb 21:3), God zelf was naar beneden gekomen en woonde bij hen. Jezus had dit al aangekondigd in Johannes 14, ”Te dien dage zult gij weten, dat Ik in mijn Vader ben, en gij in Mij en Ik in u.” (Joh 14:20), bevestigd door de schrijver van de brief aan de Hebreeën,

“Zie, er komen dagen, spreekt de Here, dat Ik voor het huis Israëls en het huis Juda een nieuw verbond tot stand zal brengen….Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. (Hebr 8:8-10)”

Het was de plek die Jezus bereid had voor zijn volk, de wereld van het nieuwe verbond, de wereld van het evangelie van Jezus – het geestelijke koninkrijk van God waarvan Jezus zei dat het nabij gekomen was, zoals aangekondigd in Hebr 8:13 – en die dagen waren gekomen, 70 NC, met de verwoesting van Jeruzalem en de tempel was er een eind gekomen aan het Mozaïsche verbond en werd daarmee het Messiaanse verbond, dat eeuwig is, definitief van kracht.

Conclusie

Een ding is zeker, het begrijpen van het woord ‘heiden’ in onze vertalingen is cruciaal in het begrijpen van Oude en Nieuwe Testament en het volk op wie de verbonden van toepassing zijn. Als we niet begrijpen wat ‘heiden’ zijn betekent, zullen we ook niet de tijd en de aard begrijpen van zijn wederkomst. En het meest belangrijke, we beperken onszelf in het toepassen van het koninkrijk hier op aarde.