Een nieuw verbond

Mattheüs 24:35

We komen nu bij vers 35 waar Jezus zijn discipelen vertelt dat, “hemel en aarde voorbij gaan”. Petrus sprak ook over hetzelfde begrip:

“Maar de dag des Heren zal komen als een dief in de nacht. Op die dag zullen de hemelen met gedruis voorbijgaan en de elementen zullen door vuur vergaan, en de aarde en de werken daarop zullen gevonden worden. Daar al deze dingen aldus vergaan, hoedanig behoort gij dan te zijn in heilige wandel en godsvrucht, vol verwachting u spoedende naar de komst  van de dag Gods, terwille waarvan de hemelen brandende zullen vergaan en de elementen in vuur zullen wegsmelten. Wij verwachten echter naar zijn belofte nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont.” (2 Petrus 3:10-12)

We weten wat Jezus en Petrus zeiden, maar wat betekend dat dan? Praten ze over een tijd die gaat komen dat de aarde wordt verwoest? Een tijd dat de hele planeet met alle leven daarop zal exploderen en beëindigd zal worden? Het lijkt er wel op, niet?

Denk eens aan wat we tot dusver hebben gezien in Mattheüs 24. Jezus leerde dat de verwoesting van Jeruzalem een tijd zou zijn ongekende verdrukking, en een teken van Zijn terugkomst:

“Want dan zal er een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal. En indien die dagen niet ingekort werden, zou geen vlees behouden worden; doch ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden ingekort.” (Mattheüs 24:21,22)

Maar voordat deze grote Holocaust, die nooit meer zal worden overtroffen, gebeurde, baden de christenen voor zijn terugkomst:

“Indien iemand de Here niet lief heeft, hij zij vervloekt: Maranatha (Amen, kom Here Jezus).” (1 Korinthiërs 16:22)

 “Hij die deze dingen getuigd, zegt: ja, Ik kom spoedig. Amen, kom Here Jezus!” (Openbaring 22:20)

Als Hij terug zou komen op de manier zoals ze vandaag denken, zou dat betekenen dat ze zouden bidden voor een totale verwoesting door vuur van heel de wereld. Dat zou niet alleen Jeruzalem treffen, maar alle vlees zou weggevaagd worden.

In de zienswijze van de futuristen, wachten de eerst eeuw gelovigen op de val van Jeruzalem, en waar Jezus ze juist vertelde dat alle vlees niet verloren gaat, terwijl ze op dezelfde tijd zouden wachten en bidden voor de komst van Jezus in een verwoesting, die iedereen zou wegvagen, waar geen vlees zou behouden worden. De ene verwoesting zou het evangelie van geloof rechtvaardigen, de andere zou het van de aarde verwijderen. Ik betwijfel of het laatste ook de bedoeling van de profeten is geweest toen zij spraken van de komende eeuw, een eeuwig durende eeuw, waarin “al de families van de aarde” zouden worden gezegend.

De bijbel is geen geschiedenis van de planeet aarde vanaf zijn schepping tot aan zijn uiteindelijke verwoesting. De bijbel gaat over geestelijke waarheden die door fysieke dingen zichtbaar gemaakt wordt. Genesis introduceert een geestelijke dood. Openbaring verteld ons hoe de dood is overwonnen. Het thema van de Bijbel is de verlossing van de mens, niet de geschiedenis van de planeet. Laten we dat in gedachten houden.

Toen ik eerst begon in te zien dat de Here in het jaar 70 na Christus terug was gekomen en alle profetie was vervuld, kreeg ik ook te horen dat we in de nieuwe hemel en nieuw aarde leefden. Ik hechtte daar niet veel geloof aan en hoofdzakelijk omdat ik in eerst instantie keek naar een fysiek vervulling van 2 Petrus 3. Ik dacht dat het hier om een fysieke vervulling ging. Ik keek met ogen van iemand uit de twintigste eeuw en niet als die van een Jood uit de eerste eeuw. Ik begreep de apocalyptische taal niet. Maar Jezus en zijn discipelen, die in de eerste eeuw leefden, wel. Herinner je wat Jezus tegen zijn discipelen zei in Mattheüs 24 over de verwoesting van tempel  en Jeruzalem. De oude verbondsnatie zou “voorbijgaan” in hun geslacht. Denk eraan, dit hele hoofdstuk is een antwoord op de vraag van de discipelen, wanneer de tempel zou worden vernietigd en de Joodse eeuw tot zijn eind zou komen.

Een van de fundamenten van de hermeneutiek is te vragen, “wat betekent dit tekstgedeelte voor geadresseerden van de boodschap?” De hedendaagse profetische vertolkers zullen je vertellen dat het weinig of niets te betekenen heeft voor de toehoorders, omdat deze dingen pas tweeduizend jaar later zullen plaatsvinden. God heeft bedoeld dat deze profetieën voor ons zijn en niet voor de mensen tegen wie ze uitgesproken zijn.

Maar is dat wat de Bijbel ons leert? Wat openbaart God ons over het tijdstip van deze gebeurtenissen? We hebben gezien dat in vers 34 Jezus specifiek zegt, “Voorwaar, Ik zeg u, dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, voor dit alles geschiedt.” (Mattheüs 24:24) “Dit geslacht” heeft betrekking op de tijdgenoten, tegen wie Jezus sprak. De Bijbel is duidelijk, Jezus waarschuwde dit geslacht (Zijn tijdgenoten) voor het dreigende oordeel.

Als je wilt weten wat een bepaalde profetie in het nieuwe testament betekent, dan moet je naar het oude testament gaan en uitzoeken wat het daar betekent. Het werd in het oude testament op een bepaalde manier gebruikt, zou het dan niet logisch zijn dat Jezus en de nieuw testament schrijver deze uitdrukkingen ook op dezelfde manier zou gebruiken? We moeten de betekenis van “hemel en aarde” uit het oude testament halen.

“Toen sprak Mozes ten aanhoren van de hele gemeente van Israël de woorden van dit lied ten einde toe. Neig uw oor, gij hemelen, dan wil ik spreken, en de aarde hore naar de woorden van mijn mond.” (Deuteronomium 31:30 en 32:1)

In het lied van Mozes spreekt God tegen Israël. Hij noemt ze, “gij hemelen,“ en “en gij de aarde”. Hij spreekt duidelijk niet over de fysieke hemelen en aarde, maar over Israël. Let op wat Hij verderop tegen hun zegt:

“Want een vuur is in mijn toorn ontstoken, het brandt tot in de diepten van het dodenrijk; het verteert de aarde met wat zij opbrengt en verzengt de grondvesten der bergen.” (Deuteronomium 32:22)

God heeft het hier niet over het verbranden van de fysieke aarde. God gebruikt apocalyptische en symbolische taal om Israël te waarschuwen van het oordeel wat Hij over hun zou brengen. Wanneer Israël uiteindelijk is vernietigd, lijkt het alsof de hemel en aarde opgebrand worden. In Bijbelse apocalyptische taal, heeft “hemelen” betrekking op overheden en machthebbers, en “aarde” heeft betrekking op een natie met zijn bevolking. Dat kan je zien in het boek Jesaja.

“Het gezicht van Jesaja, de zoon van Amos, dat hij heeft gezien over Juda en Jeruzalem in de dagen van Uzzia, Jotam, Achaz en Jechizkia, koningen van Juda. Hoort, hemelen, en aarde, neig uw oor, want de Here spreekt: Ik heb kinderen grootgebracht en opgevoed, maar zij zijn  van Mij afvallig geworden.” (Jesaja 1:1,2)

“Hoort het woord des Heren, bestuurders van Sodom; neig uw oor tot de onderwijzing van onze God, volk van Gomorra.” (Jesaja 1:10)

God spreekt nog steeds tegen Israël en Hij noemt ze, “Sodom en Gomorra”. De letterlijke Sodom en Gomorra waren al een poos geleden verwoest. Hier zien we “overheden” voor hemelen in vers 2, en bevolking voor “aarde”. Dus de terminologie, “hemel en aarde” worden gebruikt om te spreken over overheden en de bevolking van een natie.

“Al het heer des hemels vergaat en als een boekrol worden de hemelen samengerold; al hun heer valt af, zoals het loof van de wijnstok en zoals het blad van de vijgeboom afvalt. Want mijn zwaard is in de hemel dronken geworden; zie, het daalt neer op Edom en ten gerichte op het volk dat door mijn banvloek werd getroffen.” (Jesaja 34:4,5)

Hier hebben we een beschrijving van de val van Edom; kijk wat voor taal er wordt gebruikt. Dit is Bijbelse taal om de val van een natie te beschrijven. Het is duidelijk dat dit niet letterlijk moet worden opgevat. God zei dat, “Zijn zwaard in de hemel dronken is geworden”, dan legt Hij uit wat het betekent en Hij zegt dan “het daalt neer op Edom”. Dus God spreekt van zijn zwaard dat dronken wordt in de hemel, wat staat voor de natie Edom, niet de letterlijke hemel. Edom wordt opgerold als een boekrol.

“dat gij vergeet de Here, uw Maker, die de hemel uitspande en de aarde grondvestte; dat gij bestendig, de gehele dag, verschrikt zijt vanwege de grimmigheid van de verdrukker, wanneer hij uit is op verderven? IJlings wordt de kromgestotene ontboeid, hij zal niet sterven, niet in de groeve dalen en hem zal geen brood ontbreken. Want Ik ben de Here, uw God, die de zee door midden deelt, zodat haar golven bruisen, wiens naam is de Here der Heerscharen. Ik heb mijn woorden in uw mond gelegd en met de schaduw mijner had heb Ik u bedekt, Ik, die de hemel plant en de aarde grondvest en tot Sion zegt: Gij zijt mijn volk.” (Jesaja 51:13-16)

De tijd van het planten van de hemelen en het leggen van de fundatie van de aarde waar hier over gesproken wordt, was uitgevoerd door God toen Hij de zee verdeelde (vers 15) en de wet gaf (vers 16), en tegen Sion zei, “Gij zijt mijn volk; dat betekent zoveel als: toen Hij het volk Israël uit Egypte nam, en zij in de woestijn gevormd werden tot een verbondsvolk. Hij plantte de hemelen en legde de fundatie van de aarde: dat betekent, stelde de verordeningen en de overheid in.

Als de verwoesting van de hemel en de aarde in heel het oude testament letterlijk genomen zouden moeten worden, zou dat betekenen dat de hemel en aarde al verscheidene keren vernietigd waren. Deze taal is duidelijk niet letterlijk, maar overdrachtelijk en apocalyptische.

Jezus verandert niet van onderwerp wanneer Hij zijn discipelen verzekert dat hemel en aarde zullen voorbijgaan. Elke keer wanneer God oordeel bracht over zijn volk in de periode van het oude verbond, dan was daar de gewaarwording dat de oude hemelen en de aarde vervangen werden door een nieuwe hemel en aarde: nieuwe overheden werden opgezet, een werd een nieuwe symbolische modelwereld gebouwd (tabernakel, tempel), enz. Het nieuwe verbond vervangt het oude verbond met nieuwe leiders, een nieuw priesterschap, nieuwe sacramenten, een nieuw offer, een nieuwe tabernakel (Johannes 1:14), en een nieuwe tempel (Johannes 2:19, 1 Kor 3:16; Efeziërs 2:21). In essentie een nieuwe hemel en aarde.

De verduistering van de zon en maan en het vallen van de sterren, gekoppeld aan het schudden van de hemelen (24:29), is een gedetailleerde manier van spreken dat de “hemel en aarde zullen voorbijgaan” (24:35). In andere contexten, wanneer de sterren vallen, dan vallen ze op de aarde, een duidelijk teken van een tijdelijk oordeel (Jesaja 14:12; Daniël 8:10; Openbaring 6:13; 9:1; 12:4). Samenvattend, het “voorbijgaan van de hemel en aarde” is het voorbijgaan van de oude verbondswereld van het Judaïsme geleid door en overeind gehouden door zij die “de Heer  gekruisigd hadden” (1 Korinthiërs 2:8). Het Hebreeuwse volk begreep dit soort taal heel goed, ze waren er mee grootgebracht.

Dus, in Mattheüs 24:35 spreekt Jezus over het voorbijgaan van Israël wanneer Hij spreekt van het voorbijgaan van de hemel en de aarde. Dit is waar heel het hoofdstuk over gaat, de verwoesting en het voorbijgaan van de natie Israël.

Nergens spreekt de schrift dat de fysieke schepping verwoest zal worden. Kijk maar eens wat God zei na de vloed in de dagen van Noach.

“Toen de Here de liefelijke reuk rook, zeide de Here bij Zichzelf: Ik zal de aardbodem niet weer vervloeken om de mens, omdat het voortbrengsel van des mensen hart boos is van zijn jeugd aan, en Ik zal al wat leeft niet weer slaan, zoals Ik gedaan heb.” (Genesis 8:21)

Nu zullen mensen zeggen dat God dat niet weer met water zal doen maar de volgende keer wel met vuur. Is de belofte van God hier bedoeld om een andere mogelijkheid van vernietiging in te bouwen? Geeft dat vertroosting, te worden vernietigd door vuur in plaats van door water? Of is hier de belofte dat de aarde niet weer vernietigd wordt?

Sommigen zeggen, kijk maar eens naar psalm 102, daar wordt toch ook de verwoesting van de aarde voorspeld? Is dat zo?

“Gij hebt voormaals de aarde gegrondvest, en de hemel is het werk uwer handen; die zullen vergaan, maar Gij houdt stand, zij allen zullen verslijten als een kleed, Gij verwisselt ze als een gewaad, en zij verdwijnen; maar Gij blijft dezelfde, aan uw jaren komt geen einde. De kinderen uwer knechten zullen veilig wonen, hun nageslacht zal voor uw aangezicht blijven bestaan.” (Psalm 102:26-29)

Deze profetie van David lijkt net alsof het betrekking heeft op de fysieke aarde, nietwaar? Zo als altijd geeft het nieuwe testament ons inzicht en verduidelijking van het oude testament. In Hebreeën hoofdstuk 1, haalt de schrijver deze profetie woord voor woord  aan.

“En: Gij Here, hebt in de beginne de aarde gegrondvest, de hemelen zijn het werk uwer handen; die zullen vergaan, maar Gij blijft; en zij zullen alle als een kleed verslijten, en als een mantel zult gij ze oprollen, als een kleed zullen zij ook verwisseld worden; maar Gij zijt dezelfde en uw jaren zullen niet ophouden.” (Hebreeën 1:10-12)

De schrijver van Hebreeën vertelt ons dat de vervulling hiervan is gerelateerd aan de instelling van een eeuwig Koninkrijk van Christus.

“Maar van de Zoon: Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid en de scepter der rechtmatigheid is de scepter van zijn koningschap. Gerechtigheid hebt Gij liefgehad en ongerechtigheid hebt Gij gehaat; daarom heeft U, o God, uw God met vreugdeolie gezalfd boven uw deelgenoten.” (Hebreeën 1:8-10)

De hemelen en de aarde (oude verbond Israël) zou voorbijgaan, maar Christus en zijn troon zouden altijd en voor eeuwig blijven bestaan. De superioriteit van Christus boven de engelen wordt zichtbaar, omdat Hij de wereld schiep waarin zij als geesten dienen.

“En van de engelen zegt Hij: die zijn engelen maakt tot winden en zijn dienaars tot een vuurvlam;” (Hebreeën 1:7)

“Daarom moeten wij meer aandacht schenken aan hetgeen wij gehoord hebben, opdat wij niet afdrijven. Want indien het woord, door bemiddeling van engelen gesproken, van kracht is gebleken, en elke overtreding en ongehoorzaamheid rechtmatig vergelding heeft ontvangen, hoe zullen wij dan ontkomen, indien wij geen ernst maken met zulk een heil, dat allereerst verkondigd is door de Here, en door hen, die het gehoord hebben, op betrouwbare wijze ons is overgeleverd, terwijl ook God getuigenis daaraan geeft door tekenen en wonderen en allerlei krachten en door de Heilige Geest toe te delen naar zijn wil. Want niet aan engelen heeft Hij de toekomende wereld,waarvan wij spreken, onderworpen.” (Hebreeën 2:1-5)

Vers 2 spreekt van het Sinaï verbond die door de engelen was gegeven en vergelijkt dat met de redding door het nieuwe verbond dat Christus brengt. In Hebreeën 2:5 is de wereld die komt niet aan de engelen onderworpen, in contrast met de wereld die er toen was, en voorbij zou gaan.

Hoe zou de wereld, of de oude hemelen en aarde, dan vergaan? David zei, zij zullen “als een kleed verslijten”, en dan zouden ze worden “verandert”. Is het toeval dat de Bijbel spreekt van het “voorbijgaan van het oude verbond” in de gewone taal?:

“Als Hij spreekt van een nieuw verbond, heeft Hij daarmede het eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning.” (Hebreeën 8:13)

De schrijver zegt hier, dat het oude verbond op het punt staat te verdwijnen. Niet vele jaren later verdween het, tijdens de verwoesting van Jeruzalem.

Jezus voorspelde het einde van de Joodse eeuw in Mattheüs 24, en zei dat het zou gebeuren in Zijn generatie. David zei dat de hemelen en de aarde zouden vergaan, maar Christus zou blijven, en dat is precies wat Jezus leerde in Mattheüs 24:35.

De Bijbel spreekt niet van “het einde der tijden”. De uitdrukking “eindtijd”, of de “tijd van het einde” wordt in de schriften gevonden, maar nergens kunnen we in de Bijbel de uitdrukking vinden “het einde der tijden”. De uitdrukking “de eindtijd” of de “tijd van het einde” spreekt van een einde van een eeuw, maar het einde van een eeuw is niet het einde der tijden. De Bijbel geeft nergens aan dat God ooit van plan is de schepping te vernietigen, deze schepping waar we van genieten.

Petrus verbind de verwoesting van de hemelen aarde met de “dag des Heren”:

“Maar de dag des Heren zal komen als een dief in de nacht. Op die dag zullen de hemelen met gedruis voorbijgaan en de elementen zullen door vuur vergaan, en de aarde en de werken daarop zullen gevonden worden.” (2 Petrus 3:10)

Wat is de dag des Heren? Petrus verbind “zijn komst” (vers 4) met “de dag des Heren” (vers 10), en de verwoesting van de hemelen en aarde (vers10 & 12). De “dag des Heren” is een uitdrukking die uit het oude testament komt en veel werd gebruikt om oordelen en verwoestingen van naties aan te geven. Gewoonlijk was dit een periode die God gebruikte om de mensen te straffen of te oordelen door middel van andere volken. De invasie van deze naties brachten dan oordelen en verwoesting over verscheidene volken en deze tijden werden door de Here aangekondigd als “de dag des Heren”. Terwijl diverse referenties aan “de dag des Heren” in het oude testament voor verscheidene naties waren bedoeld, is “de dag des Heren” in het nieuwe testament bedoeld om de tijd aan te geven dat Israël als natie werd verwoest, in het jaar 70 na christus.

Hoe gaan de hemel en aarde voorbij? Velen vandaag zeggen dit gebeurt door een nucleaire ramp. Maar de Bijbel zegt ons dat de hemel en aarde vluchten voor het aangezicht van de Here.

“En ik zag een grote witte troon en Hem, die daar op gezeten was, voor wiens aangezicht de aarde en de hemel vluchten, en er werd geen plaats voor hen gevonden.” (Openbaring 20:11)

Het woord “gezicht” wordt in de Bijbel gebruikt om de aankomst of volle aanwezigheid van een persoon aan te geven. De oude verbondseeuw vluchtte voor het aangezicht van Christus bij zijn parousia. Hij kwam in oordeel over Israël. Wat zou er gebeuren wanneer de hemel en aarde  voorbij zouden gaan? In onze tekst in Mattheüs 24:35 vertelt Jezus daar niets over, maar Petrus in zijn tekst wel!

“Wij verwachten echter naar zijn belofte nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont.” (2 Petrus 3:13)

Waar vinden wij volgens Zijn belofte nieuwe hemelen en de nieuwe aarde?

“Want zie, Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; aan wat vroeger was, zal niet gedacht worden, het zal niemand in het zin komen.” (Jesaja 65:17)

“Want zoals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die Ik maken zal, voor mijn aangezicht zullen blijven bestaan, luidt het woord des Heren, zo zal uw nageslacht en uw naam blijven bestaan.” (Jesaja 66:22)

Laten we eens naar de context van deze verzen kijken in Jesaja 65:

Jesaja 65:1 “Te raadplegen was Ik voor hen die mij niet vroegen, te vinden voor hen die niet zochten; Ik zeide tot een volk dat mijn naam niet aanriep: hier ben Ik, hier ben Ik.

Dit spreekt over de heidenen die de Here hadden gevonden, diegenen die niet door de Here zijn geroepen.

“De ganse dag breidde Ik mijn armen uit naar een opstandig volk, dat volgens eigen overleggingen wandelde op een weg, die niet goed is; een volk dat Mij bestendig openlijk krenkt door te offeren in de hoven en offers te ontsteken op de tichelstenen; die in de graven zitten en op verborgen plaatsen overnachten; die vlees van de zwijnen eten en in wier vaatwerk verfoeilijk voedsel is; die zeggen: blijf daar, nadert mij niet, want ik ben voor u ongenaakbaar. Dezen zijn een rook in mijn neus, een vuur da de ganse dag brandt. Zie, het staat voor Mij geschreven , Ik zal niet zwijgen voordat Ik het vergolden heb; ja, Ik zal hun vergelding in de schoot werpen voor uw ongerechtigheden en de ongerechtigheden uwer vaderen tezamen, zegt de Here; omdat zij offers hebben ontstoken op de bergen, en op de heuvels Mij hebben gehoond, daarom zal Ik hun allereerst het loon in hun schoot toemeten.” (Jesaja 65: 1-7)

God zal het ongehoorzame Israël vernietigen, maar er zal een overblijfsel behouden worden.

“ Zo zegt de Here: zoals men, wanneer er nog sap in een druiventros gevonden wordt, zegt: verderf hem niet, want er ligt een zegen in – zo zal Ik doen ter wille van mijnknechten, dat Ik niet alles verderve. En Ik zal uit Jacob nakomelingschap doen voortkomen en uit Juda een erfgenaam uit de bergen; mijn uitverkorenen zullen ze bezitten en mijn knechten zullen daar wonen. Saron zal tot een weide voor de schapen worden en het dal Achor tot een ligplaats voor de runderen, voormijn volk dat Mij zoekt.” (Jesaja 65:8-10)

Hier spreekt hij over een erfgenaam die uit Juda komt, die zijn uitverkorenen zullen bezitten.

“Maar gij die de Here verlaat, die mijn heilige berg vergeet, die voor Gad een tafel aanricht en voor Meni mengdrank schenkt: Ik zal u voor het zwaard bestemmen en gij zult allen moeten neerknielen om geslacht te worden, omdat gij niet geantwoord hebt, toen Ik riep, en niet gehoord hebt, toen Ik sprak, maar kwaad gedaan hebt wat kwaad is in mijn ogen en verkozen hebt wat mij mishaagt. Daarom, zo zegt de Here HERE: zie, mijn knechten zullen eten, maar gij zult hongeren; zie, mijn knechten zullen drinken, maar gij zult dorsten; zie, mijn knechten zullen zich verheugen, maar gij zult beschaamd staan; zie, mijnknechten zullen jubelen van hartevreugd, maar gij zult schreeuwen van harteleed en van gebrokenheid des geestes zult gij jammeren. En gij zult uw naam tot een vloekwoord achterlaten voor mijn uitverkorenen, en de Here HERE zal u doden; maar zijn knechten zal Hij met een andere naam noemen, zodat wie zich in de lande zegent, zich zal zegenen in de God der waarheid, en wie in de lande zweert, zal zweren bij de God der waarheid; want vroegere benauwdheden zijn vergeten, ja, zijn verborgen voor mijn ogen.” (Jesaja 65:11-16)

In deze verzen zien we het contrast tussen het vleselijk Israël en het geestelijk Israël, de uitverkorenen. God gaat de vleselijke Israël vernietigen en neemt zich een nieuw volk, de gemeente. Dit is de context van vers 17:

“Want zie, Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; aan wat vroeger was, zal niet gedacht worden, het zal niemand in het zin komen. Maar gij zult u verblijden en juichen voor eeuwig over hetgeen Ik schep, want zie, Ik schep Jeruzalem tot jubel en zijn volk tot blijdschap.” (Jesaja 65:17,18)

Als wij de verklaringen van de schriften op zijn waarde schatten, dan moeten we concluderen dat de eerste hemel en aarde voorbijgegaan zijn en was vervangen door een glorieuze heerschappij van onze Here Jezus Christus, het koninkrijk zonder einde. De nieuwe hemel en aarde staat in contrast met de Joodse wereld, niet de materiële wereld van nu.

Petrus vertelt ons niet veel van deze nieuwe hemel en aarde behalve dat dit een plaats is waar gerechtigheid woont, net zoals ook in het nieuwe verbond.

“Want indien de bediening , die veroordeling brengt, heerlijkheid was, veel meer is de bediening , die rechtvaardigheid brengt, overvloedig in heerlijkheid.” (2 Korinthiërs 3:9)

Daniël vertelt ons in hoofdstuk 9, dat aan het einde van de zeventig weken nadat “het volk van een vorst die zal komen, zal de stad en het heiligdom te gronde richten” (vers 26, verwoesting van Jeruzalem) dat “eeuwige gerechtigheid gebracht zal zijn” (vers 24).

De Bijbel maakt dit allemaal duidelijk; de oude verbondsnatie is vernietigd en het nieuwe verbond is volledig van kracht. Het is een eeuwig verbond van gerechtigheid.

Als je meer wilt weten over de nieuwe hemel en aarde, moet je kijken in het boek Openbaring.

“En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan. En de zee was niet meer.” (Openbaring 21:1)

Hier zien we wat er gebeurt nadat de oude hemel en aarde zijn vernietigd. We zien een nieuwe hemel en aarde.

“En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is.” (Openbaring 21:2)

Wie is die bruid en wie is die heilige stad? Vers 9 verteld ons wie de bruid is:

“En er kwam een van de zeven engelen met de zeven schalen, die vol waren van de laatste zeven plagen, en hij sprak met mij, zeggende: kom hier, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams.”

De bruid is de vrouw van het Lam. Wij weten van Efeziërs 5, dat de bruid de gemeente is. De bruid van Christus is het totaal van Gods uitverkorenen.

Het boek Openbaring gaat over twee vrouwen. Eén is de vrouw van Jehova. Zij was een hoer, ze had de liefde van God afgewezen, en dus ging God van haar scheiden. Babylon is een beeld van Israël, de afvallige vrouw van Jehova. De andere vrouw is de nieuwe bruid, de vrouw van Jezus Christus, het nieuwe Jeruzalem. Zij komt uit de hemel daarmee aangevende dat ze voortkomt uit de hemel, niet de aarde.

“En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God;” (Openbaring 21:10)

Openbaring gaat ook over twee steden. Het oude Jeruzalem, die het fysieke Israël was, en het nieuwe Jeruzalem, die de bruid van Christus is. Het oude Jeruzalem was verwoest, maar de nieuwe stad dat zijn plaats inneemt, is de stad die de bruid van Jezus Christus is.

Openbaring handelt over de twee Israëls Gods, zoals ook voorgesteld in de gelijkenis van Paulus in Gelaten 4:21-31. In die gelijkenis hebben we twee vrouwen die twee steden voorstellen, en zij ontlenen hun oorsprong aan de twee verbonden, waar twee soorten kinderen uit geboren worden. De eerste is Hagar, die het beeld is van het letterlijke Jeruzalem, waaruit een vleselijke natie is geboren. De tweede is Sarah, die het beeld is van het nieuwe Jeruzalem, waaruit een geestelijk natie is geboren. Deze twee naties, ofwel twee Israëls, zijn het thema van de oude testament profetieën, de evangeliën, de brieven en tenslotte de boodschap van Openbaring .

Men heeft ons vaak verteld dat nadat dit leven voorbij is, dit leven met al z’n ellende en armoede, dat we op straten van goud gaan lopen. Inderdaad heeft deze stad gouden straten, maar we moeten weten dat ook het boek Openbaring geschreven is in een overdrachtelijke, apocalyptische taal. God beschrijft hier geen materiële stad. Hij beschrijft Zijn gemeente, Zijn volk die gaat leven, en voor eeuwig bij Hem is. De muren van jasper en de poorten van parels spreken van zegeningen die uitgaan van het nieuwe verbond.

“En een tempel zag ik in haar niet, want de Here God, de Almachtige, is haar tempel, en het Lam.” (Openbaring 21:22)

Er is geen nieuwe tempel in deze stad. De tempel die voorgesteld wordt is de aanwezigheid van God. In het nieuwe Jeruzalem, zijn we in de aanwezigheid van God, we hebben geen tempel nodig.

“En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: zie, de tabernakel van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volk zijn en God zal zelf bij hen zijn,” (Openbaring 21:3)

Deze eeuw waar we nu in leven, is de nieuwe verbondseeuw. Wij zijn het nieuwe Jeruzalem, Gods heilige bruid.

“En de volken zullen bij haar licht wandelen en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid in haar;” (Openbaring 21:24)

De geredden van de volken wandelen in het licht van de heilige stad. Wij zijn vandaag het licht van de wereld, een stad geplaatst op de berg.

“en haar poorten zullen nooit gesloten worden des daags, want daar zal geen nacht zijn; en de heerlijkheid en de eer der volken zullen in haar gebracht worden.” (Openbaring 21:25)

Wat betekent dat eigenlijk? Kijk naar Jesaja hoofdstuk 60.

“En uw poorten zullen bestendig openstaan, dag noch nacht zullen zij gesloten worden, opdat men tot u inbrenge het vermogen der volken, terwijl hun koningen worden meegevoerd.” (Jesaja 60:11)

Hier kunnen we de redenen zien waarom deze poorten nooit gesloten worden; dat de mensen het vermogen van de heidenen binnen mogen brengen, en hun koningen meegevoerd worden.

En in haar zal niets onreins binnenkomen, en niemand, die gruwel en leugen doet, maar alleen zij, die geschreven zijn in het boek des levens van het Lam.” (Openbaring 21:27)

Redding is altijd beschikbaar, de poorten naar deze stad zijn altijd open. Kijk naar hoofdstuk 22.

“En hij toonde mij een rivier van water des levens, helder als kristal,ontspringend uit de troon van God en van het Lam. Midden op haar straat en aan weerszijden van de rivier staat het geboomte des levens, dat twaalf maal vrucht draagt, iedere maand zijn vrucht gevende; en de bladeren van het geboomte zijn tot genezing der volken.” (Openbaring 22:1,2)

Hier stroomt de rivier van levend water uit de tempel naar de volken van de wereld. De boom des levens is hier de genezing van de naties. De rivier van het water des levens was in het oude testament al voorspeld door Ezechiël;

“Toen bracht hij mij terug naar de ingang van het huis; zie, er stroomde water onder de drempel van het huis uit, oostwaarts, want de voorzijde van het huis was op het oosten; het waar vloeide onder de rechter zijkant van het huis vandaan, ten zuiden van het altaar. En hij leidde mij door de Noordpoort en voerde mij toen buitenom naar de buitenste poort, naar de poort die op het oosten uitzag; en zie, daar borrelde water op uit de rechter zijkant. Nadat de man uitgegaan was naar het oosten met een meetsnoer in zijn hand, mat hij duizend el en deed mij door het water gaan; het water reikte tot aan de enkels. Hij mat weer duizend el en deed mij door het water gaan; het water reikte tot aan mijn knieën. Hij mat weer duizend el en deed mij er door gaan; het water reikte tot aan de heupen. Hij mat nog eens duizend el; nu was het een beek geworden, die ik niet doorwaden kon, want het water was zo hoog, dat men erin zwemmen kon, een beek die men niet kon doorwaden. Toen zeide  hij tot mij: heb gij het gezien, mensen kind? Daarop deed hij mij teruggaan langs de oever van de beek. Toen ik terugkeerde, zie, langs de oever van de beek stonden aan weerszijden zeer veel bomen. Hij zeide tot mij: dit water stroomt naar de oostelijke landstreek, vloeit af naar de Vlakte en komt in de zee; in de zee wordt het uitgestort, zodat haar water gezond wordt en alle levende wezens die er wemelen, zullen leven, overal waar de beek komt, en er zal zeer veel vis zijn, want als dit water daar heen komt, dan wordt het water van de zee gezond. Overal waar de beek komt, zal alles leven. Vissers zullen er langs staan van Engedi tot En-Eglaïm; het zal een plaats zijn om de netten uit te spreiden, en de vissen erin zullen van allerlei soort zijn, zoals de vissen van de grote zee, zeer talrijk. Maar de moerassen en poelen ervan zullen niet gezond worden; zij zijn aan het zout prijsgegeven. Langs de beek zullen op haar oevers aan weerszijden allerlei vruchtbomen opschieten, waarvan het loof niet verwelkt en de vrucht niet opraakt; elke maand zullen zij hun vrucht dragen, omdat hun water uit het heiligdom komt; hun vruchten zullen tot spijze zijn en hun loof tot geneesmiddel.” (Ezechiël 47:1-12)

De rivier komt voort uit het nieuwe Jeruzalem in Openbaring 22:1-2, de gemeente, de bruid van Christus. Wij worden opgeroepen om het water naar de volken te brengen. Wat is het water des levens dan?

“En de Geest en de bruid zeggen: kom! En wie het hoort, zegge: kom! En wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het water des levens om niet.” (Openbaring 22:17)

Dit is een oproep tot redding. Als de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde een eeuwige omgeving is, waarom gaat er dan nog steeds een uitnodiging uit om je leven aan Jezus te geven? De nieuwe hemelen en de nieuwe aarde is het nieuwe verbond, de gemeente van Jezus Christus. En vanuit de gemeente stroomt het levende water tot genezing van de volken.

Jezus zei tegen de Samaritaanse vrouw in Johannes 4:

“Jezus antwoordde en zeide tot haar: indien gij wist van de gave Gods en wie het is, die tot u zegt: geef mij te drinken, gij zoudt het Hem gevraagd hebben en Hij zou u levend water gegeven hebben. Zij zeide tot Hem: Here, hebt gij geen emmer, is de put te diep; hoe komt Gij dan aan levend water? Zijt Gij soms meer dan onze vader Jacob, die ons de put heeft gegeven en zelf uit gedronken heeft met zijn zonen en zijn kudden? Jezus antwoordde en zeide tot haar: een ieder die van dit water drinkt, zal weder dorst krijgen; maar wie gedronken heeft van het water, dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen in eeuwigheid, maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot een fontein, dat springt ten eeuwige leven.” (Johannes 4:10-14)

Dit water springt op en een persoon. In Ezechiël, stroomt het water uit de tempel. Wat is de tempel? Wij zijn de tempel. Wij zijn de woonplaats van God geworden.

“En op de laatste, grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Indien iemand dorst heeft, hij kome tot mij en drinke! Wie in Mij gelooft, gelijk de schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zin binnenste vloeien.” (Johannes 7:37,38)

Welk schrift zei dit? Ezechiël 47!

“Dit zeide Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden; want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was.” (Johannes 7:39)

maar wie gedronken heeft van het water, dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen in eeuwigheid, maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot een fontein, dat springt ten eeuwige leven.” (Johannes 4:10-14)

We leven nu in de nieuwe hemel en aarde. Wij zijn het nieuwe Jeruzalem, de bruid van Christus. Jezus Christus en Zijn Vader zijn onder ons en we hebben geen tempel nodig, we hebben geen rituelen en ceremonieën van de oude hemel en aarde meer nodig. We zijn in Gods aanwezigheid, nu en voor altijd.

Spurgeon (1865) zei, “heb je ooit het gevoel gehad een brandoffer, of enig ander offer, of welke rituelen ook, van de Joden te missen? Heb je ooit verlangd om het feest van de tabernakel te vieren of de opdracht te krijgen om dat te doen? Nee, want deze waren als de oude hemelen en aarde voor de Joodse gelovigen, en zij zijn voorbijgegaan, en wij leven nu onder de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde, zoals God het ons onderwezen heeft. De “zekerheid van de dingen is gekomen”, en de schaduw is verdwenen, voor altijd: we denken er niet maar aan terug” (uit: Metropolitan Tabernacle Pulpit).

De oude hemelen en de oude aarde van het Judaïsme zijn voorbijgegaan, en wij leven nu in de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde van het nieuwe verbond. Moge God ons helpen dit volledig te begrijpen, en dat we ons bewust zijn van onze positie in de nieuwe hemel en aarde, daar waar gerechtigheid woont, en waar God in Zijn mensen woont.