De meeste christenen geloven dat er aan het einde der tijden bij de wederkomst van Jezus alle doden zullen opstaan en er over hen een oordeel zal worden uitgesproken. Maar is dit wel juist? Gaan alle graven open bij de wederkomst van Jezus?
Er zijn veel teksten die gaan over de opstanding, veelal in samenhang met het oordeel, en dat zou dan allemaal plaats moeten vinden op de ‘dag des Heren’, ook wel genoemd “de grote en doorluchtige dag des Heren”. Maleachi, Johannes de Doper en Jezus waarschuwden de toehoorders voor “de grote en geduchtige dag des Heren”, dat zou plaatsvinden bij de wederkomst van Jezus (ook wel de parousia ofwel aanwezigheid genoemd), op het moment dat Jeruzalem en de natie Israël verwoest zouden worden. Jezus predikte dat er vergelding en oordeel over Israël zou komen omdat ze Hem afwezen, zoals we kunnen lezen in gelijkenissen zoals de ‘onvruchtbare vijgeboom’, ‘het visnet’, ‘het koren en het onkruid’, ‘de kostbare parel’, ‘de verborgen schat’,’ de opdringerige weduwe’,’ de ponden’,’ de wijngaard’, ‘de rijke man en Lazerus’,’ de onrechtvaardige pachters’,’ het bruiloftsmaal’, en de oordeel gelijkenissen van ‘de wijze en dwaze maagden’,’ de talenten’, en ‘de scheiding van de schapen en de bokken’. Ze voorspelden zowel een nationaal als een individueel oordeel. Want de Joden die toen leefden hadden de maat van hun voorvaderen volgemaakt en hun koninkrijk zou van hen worden afgenomen. Deze voorspellingen zouden allemaal vervuld worden in de “laatste dagen” tijdens de “wederkomst van Jezus” en nog gedurende het leven van sommigen van zijn toehoorders. Deze gelijkenissen zijn allemaal opgeschreven in de evangeliën behalve in die van Johannes. In dit artikel gaan we kijken wat Johannes erover opgeschreven heeft.
Johannes verbindt de op handen zijnde komst van Jezus met het oordeel en het geven van leven aan de doden:
“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: De tijd komt en is nu dat de doden de stem van de Zoon van God zullen horen, en dat wie hem horen, zullen leven. Want zoals de Vader het leven heeft in Zichzelf, zo heeft Hij ook de Zoon gegeven het leven te hebben in Zichzelf; en Hij heeft Hem ook macht gegeven om oordeel te vellen, omdat Hij de Zoon des mensen is. Verwonder u daar niet over, want de tijd komt waarin allen die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen, en zij zullen uitgaan: zij die het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, maar zij die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding ter oordeel.” (Johannes 5:25-29)
“De tijd komt en is nu” spreekt van iets zeer dichtbij, maar het is nog niet zover (vergelijk Johannes 4:21-23). Zeer spoedig, zou door Zijn sterven eeuwig leven worden gegeven aan hen die dood waren door zonde, mits ze geloofden en Hem gehoorzaamden. En dan zou ook het uur komen wanneer “allen die in de graven waren, Zijn stem zullen horen en uitgaan” tot een oordeel. Zij die in de graven waren, daar werd mee bedoeld iedereen die fysiek dood was, of ze nou gewoon begraven waren, verbrand, opgegeten door dieren, of eenvoudig verteerd waren. Sinds God geen fysieke stem heeft, is het horen van Zijn “stem” een beeldende uitdrukking van de werking van Zijn kracht, het ervaren van een innerlijke gewaarwording. In dit gedeelte haalt Jezus de (ophanden zijnde) opstanding aan van de alle fysieke doden, vanaf Adam tot op dat tijdstip. En Jezus sprak over de komst van het oordeel, waar we het eerder over hebben gehad, in deze op handen zijnde manifestatie.
De meeste christenen schuiven deze teksten van Johannes over de opstanding van de doden en van het oordeel door naar de “einde der tijden” ergens in de toekomst, en nemen aan dat de bijbel dat ook zo bedoeld. Bovendien is dat ons altijd zo verteld. Het was duidelijk niet bedoeld voor generatie in de eerste eeuw… Maar laten we nu even gaan kijken naar wat Jezus’ woorden werkelijk betekenden.
Jezus stelde vast dat deze gebeurtenissen plaats zouden vinden in ‘de laatste dag’. Ofschoon Johannes alleen die specifieke uitdrukking gebruikt, hebben de andere schrijvers gelijksoortige uitdrukkingen gebruikt zoals, ‘de dag’, ‘die dag’, ‘de laatste dagen’, ‘einde der tijden’, ‘het laatste uur’, ‘einde der eeuwen’, ‘de dag des Heren’. En allemaal wijzen ze naar de gebeurtenissen die zich afgespeeld hebben in het jaar 70 na Christus. Geestelijk leven zou gegeven worden op de ‘laatste dag’ van de ‘laatste dagen’.
Jezus veroorzaakte veel rumoer door zulke verklaringen zoals:
“En dit is de wil van de Vader, Die Mij gezonden heeft, dat Ik van alles wat Hij Mij gegeven heeft, niets verloren laat gaan, maar het doe opstaan op de laatste dag. En dit is de wil van Hem Die Mij gezonden heeft, dat ieder die de Zoon ziet en in Hem gelooft, eeuwig leven heeft, en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag.” (Johannes 6:39-40)
En opnieuw in vers 44 zegt Hij:
“…en Ik zal hem opwekken op de laatste dag.”
Toen Martha rouwde over de dood van haar broer Lazarus,
“Jezus zei tegen haar: Uw broer zal weer opstaan. Martha zei tegen Hem: Ik weet dat hij zal opstaan bij de opstanding op de laatste dag.” (Johannes 11:23-24).
In deze uitspraken gaf Jezus geen indicatie dat Hij naar een andere tijd verwees dan de andere schrijvers. In het volgende tekstgedeelte gaf Jezus een duidelijk antwoord aan Martha:
“Jezus zei tegen haar: Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al was hij gestorven, en ieder die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid.” (vers 25).
Wat was de ware “hoop van Israël”? De meeste Joden hadden een verkeerd beeld over deze hoop en dachten aan een hersteld Koninkrijk op aarde (Joh 6:15), net zoals velen dat vandaag ook denken. De ware hoop van Israël was niet een hersteld Koninkrijk op aarde. Het was de ‘opstanding der doden’! De volgende tekstgedeelten uit het boek Handelingen laten daar geen twijfel over bestaan,
“En daar Paulus wist, dat het ene deel behoorde tot de Sadduceeën en het andere tot de Farizeeën, riep hij in de Raad: Mannen broeders, ik ben een Farizeeër, een zoon van Farizeeën, ik sta terecht om de hoop en de opstanding der doden.” (Hand 23:6)
“Maar dit erken ik voor u, dat ik naar die weg, die zij een secte noemen, inderdaad de God der vaderen vereer, gelovende al hetgeen in de wet en in de profeten geschreven staat, terwijl ik van God hoop, gelijk ook dezen zelf het verwachten, dat er een opstanding van rechtvaardigen en onrechtvaardigen zal zijn.” (Hand 24:14-15)
En nu sta ik voor het gerecht om mijn hoop op de belofte, die door God aan onze vaderen gedaan is; welke onze twaalf stammen, door voortdurend nacht en dag God te vereren, hopen te bereiken. (Hand 26:6)
Daarom heb ik verzocht u te zien en toe te spreken, want om de hoop van Israël draag ik deze keten. (Hand 28:20)
Onder de wet van Mozes slachten ze dieren voor verzoening van hun zonden, maar het ‘bloed van bokken en kalveren’ kon deze zonden niet wegnemen. Zij hadden geen middelen om hun zonden weg te doen, om zo weer in de aanwezigheid van God te komen. Hun offers waren een typebeeld van het offer van Jezus, en zij die reeds gestorven waren ‘sliepen’ in het dodenrijk in afwachting van hun vrijlating bij de opstanding. Ook waren zij nog steeds gevangen door de dood (door de wet), die nog niet overwonnen was. Jezus gaf zijn leven voor de vergeving van hun zonden, stond weer op en overwon de dood, en voer op naar de hemel als een Hogepriester met het bloed van Zijn offer, om zo de weg te openen naar het Heilige der Heilige, Gods aanwezigheid. Maar deze weg lag nog niet open, omdat de eerste tempel nog bestond zoals de schrijver van de Hebreeën brief zei,
Daarmede gaf de heilige Geest te kennen, dat de weg naar het heiligdom nog niet openlag, zolang de eerste tent nog bestond. (Hebr 9:8)
Eerst moest dus de tempel met de gaven, offerdiensten en andere rituelen verwijderd worden, pas daarna lag de weg naar het heiligdom, naar Gods aanwezigheid definitief open en werd daarmee de prikkel des doods, de wet van de zonde en de dood weggenomen…
“En de dood en het dodenrijk werden in de poel des vuurs geworpen.” (Openbaring 20:14),
wat de mogelijkheid gaf tot vrijlating en oordeel over alle mensen (de doden) die leefden vóór de tijd van Jezus, want ook aan hen had Hij het evangelie gebracht zoals Petrus dat verwoorde in 1 Petrus 4,
Want daartoe is ook aan de doden het evangelie gebracht, opdat zij wél, naar de mens, wat het vlees aangaat, zouden geoordeeld worden, doch, naar God, naar de geest betreft, zouden leven. (1 Petrus 4:6)
In Hebreeën (9:24-28) wordt dit als volgt uitgelegd:
“Want Christus is niet binnengegaan in het heiligdom dat met handen gemaakt is en dat een tegenbeeld is van het ware, maar in de hemel zelf, om nu voor het aangezicht van God te verschijnen voor ons, en dat niet om Zichzelf dikwijls te offeren, zoals de hogepriester elk jaar in het heiligdom binnengaat met bloed dat niet van hemzelf is. Want dan had Hij vanaf de grondlegging van de wereld dikwijls moeten lijden. Maar nu is Hij bij de voleinding van de eeuwen eenmaal geopenbaard om de zonde teniet te doen door het offer van Zichzelf.” (Hebr 9:24-26)
We stoppen even om vast te stellen dat dit niet aan ons die in de 21ste eeuw leven geschreven was, maar voor hen in de eerste eeuw leefden en die in afwachting waren van de ‘parousia’, ofwel aanwezigheid van de Here in zijn wederkomst. Jezus rekende bij de ‘voleinding van die eeuwen’ af met de twee grootste behoeften van Israël en heel de mensheid – dood en oordeel voor begane zonden.
“En zoals het voor de mensen beschikt is dat zij eenmaal moeten sterven en dat daarna het oordeel volgt, zo zal ook Christus, Die eenmaal geofferd is om de zonden van velen weg te dragen, voor de tweede keer zonder zonde gezien worden door hen (de Israëlieten), die Hem tot hun zaligheid (verlossing) verwachten.” (Hebr 9:27-28)
Alle christenen uit de generatie van de eerste eeuw na Christus (Mattheüs 24:34) waren in afwachting van Zijn tweede komst, want verlossing was alleen verzekerd wanneer de Hogepriester (Jezus) vanuit de aanwezigheid van God, achter het voorhangsel (de hemel) kwam (zie artikel Jezus onze Hogepriester).
Dat zou dan ook de dichtstbijzijnde oogst van de wereld zijn, wanneer zijn engelen de uitverkorenen zouden verzamelen en ze eeuwig leven zouden krijgen bij hun Schepper (zie Matt 24:29-34 waar Jezus zei dat ‘dit alles’ vervuld zou worden in hun generatie). Dat was de ‘hoop van Israël’. Het zou de tijd zijn van vergelding over de natie en oordeel van de individuele mensen zoals was voorspeld door profetische gelijkenissen van Jezus. Met ‘dit alles’ worden alle gebeurtenissen bedoeld die daaraan voorafgingen inclusief de verwoesting van Jeruzalem en de tempel, en die werden allemaal vervuld in hun generatie aan het einde van de eeuwen van het nationaal Israël. De ‘hoop van Israël’ was in werkelijkheid een vooruitzien naar de Messias, niet om Hem te laten regeren over de aarde, maar om hun een geestelijk leven te geven, verlost van de wet van de zonde en de dood. Jezus was de verpersoonlijking van deze hoop. Hij openbaarde dat aan Martha, “Ik ben de opstanding en het leven!”. Hij was de vervulling van Israëls’ hoop van opstanding tot leven.
Maar wat dan met betrekking tot de discipelen van Jezus die al waren gestorven? Sommigen moesten gedacht hebben dat ze het gemist hadden. Maar Paulus verzekerde hen:
“Maar ik wil niet, broeders, dat u onwetend bent ten aanzien van hen die ontslapen zijn (gestorven waren), opdat u niet bedroefd bent zoals ook de anderen, die geen hoop (de hoop van Israël: opstanding) hebben. Want als wij geloven dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal ook God op dezelfde wijze hen die in Jezus ontslapen zijn (gestorven waren; Jezus had de dood overwonnen maar was onderweg, om als Hogepriester zijn offer aan te bieden om zo de weg naar de hemel te openen), terugbrengen met Hem. Want dit zeggen wij u met een woord van de Here, dat wij die levend zullen overblijven tot de komst van de Here (Paulus sloot de mogelijkheid niet uit dat ze nog steeds in leven zouden zijn. ‘Wij’ Paulus en zijn toehoorders, niet de ‘mensen die eeuwen later leefden’) , de ontslapenen (de doden) beslist niet zullen voorgaan. Want de Here Zelf zal met een geroep, met de stem van een aartsengel en met een bazuin (figuurlijk, te roepen of vergaderen) van God neerdalen uit de hemel (Zoals Hij had beloofd in Mattheüs 24 en andere referenties). En de (fysieke) doden die in Christus zijn, zullen eerst opstaan (Christus als eersteling, dan zij die Christus toe behoren – 1 Kor 15:23). Daarna zullen wij (vervolgens), de levenden die overgebleven zijn, samen met hen opgenomen worden in de wolken, naar een ontmoeting met de Here in de lucht. En zo zullen wij altijd bij de Here zijn. (Hij spreekt hier in een gewone voor iedereen begrijpelijke taal, van een eeuwige verbonden zijn met God in Christus voor de gelovigen op aarde).” (1 Thessalonicenzen 4:13-17)
De opstanding van de fysieke doden is de bevrijding uit het dodenrijk, waarvan de vervulling zich afspeelde in de geestelijke wereld.
Wij leven vandaag onder degenen “die leven en overgebleven zijn”. Sinds dood en dodenrijk afgeschaft zijn, “zullen wij allemaal niet slapen” (we zullen niet in dood en in het dodenrijk wachten op de opstanding en oordeel 1 Kor 15:51). Jezus heeft hiermee afgerekend en voor ons geldt, dat wanneer we fysiek sterven, we naar de hemel gaan om voor altijd bij God te zijn.
Dit brengt ons terug naar het fantastische nieuws dat Jezus openbaarde aan Martha. Zij had het idee van de opstanding van het lichaam op de laatste dag.
“Jezus zei tegen haar: Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al was hij gestorven, en ieder die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid.” (Johannes 11:25)
Geen herstel van leven is nodig! Ons is reeds het eeuwig leven gegeven. We zijn al verzoend met God. Zijn Geest leeft in ons en geeft ons leven. Zijn bloed wast ons telkens schoon. Wanneer wij deze aardse sterfelijke tabernakel – tent – huis – kleding – tempel verlaten, zullen we niet naakt achtergelaten worden zoals Paulus figuurlijk schreef, maar wij zullen bij de Here onze intrek nemen, een gebouw van God, in de hemel, niet met handen gemaakt, een eeuwig huis.
Voor hun die leefden voor Christus, daar was dood nog niet overwonnen en omdat de zonden hun nog steeds toegerekend werden, was de weg naar de hemel nog niet open. De hoop van Israël was voor het herstel van leven. M.b.t. de vroegere geloofshelden,
“En deze allen hebben, hoewel zij door het geloof een goed getuigenis van God gekregen hebben, de vervulling van de belofte niet verkregen (ze waren in het dodenrijk), daar God met het oog op ons iets beters voorzien had (die in Jezus geloofden hoefden niet te wachten in het dodenrijk), opdat zij zonder ons niet tot de volmaaktheid zouden komen.” (Hebreeën 11:39-40)
Toen Jezus zijn discipelen openbaarde dat Hij zou sterven, gaf Hij aan dat de tijd om het oordeel uit te voeren en de satan (het Joodse religieuze bolwerk) te overwinnen, naderbij was.
“Nu wordt het oordeel over deze wereld voltrokken, nu zal de vorst van deze wereld (het Joodse religieuze bolwerk) buiten geworpen worden. En Ik, als Ik van de aarde verhoogd ben, zal allen naar Mij toe trekken.” (Johannes 12:31-32)
Om de discipelen voor te bereiden op zijn vertrek beloofde Hij:
“En als Ik heengegaan ben en plaats voor u gereedgemaakt heb, kom Ik terug en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben.” (Johannes 14:3)
Hij zei dat niet tegen jou en mij, maar specifiek tot hen. Hij verzekerde hun verder:
”Ik zal u niet als wezen achterlaten; Ik kom weer naar u toe.” (vers 18) En opnieuw, “U hebt gehoord dat Ik tegen u gezegd heb: Ik ga heen maar kom weer naar u toe.” (vers 28)
Het komen tot hen spreekt niet van zijn opstanding maar van zijn ‘wederkomst’, nadat Hij was opgevaren tot de Vader. Lees de rest in hoofdstuk 16 ook maar eens. Opnieuw, deze beloften (inclusief de ‘wederkomst’) waren specifiek voor zijn toehoorders, en niet voor mensen eeuwen later.
Jezus stond op het punt om hun te verlaten maar Hij ging niet weg zonder hun voldoende adviezen te hebben gegeven voor de komende veertigjarige overgangsperiode voor zijn terugkomst. Hij beloofde de Heilige Geest die,
“u in alles zal onderwijzen en u in herinnering brengen alles wat Ik u gezegd heb” (Johannes 14:26).
En ook:
“En als Die gekomen is, zal Hij de wereld overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel” (Johannes 16:8), en verder:
“zal Hij u de weg wijzen in heel de waarheid, want Hij zal niet vanuit Zichzelf spreken, maar wat Hij gehoord zal hebben, zal Hij spreken, en de toekomstige dingen zal Hij u verkondigen.” (16:13)
De apostelen hadden de opdracht gekregen om het goede nieuws te verkondigen maar ook om ze op de hoogte te brengen van het toekomstige oordeel, wederkomst en de opstanding en dat allemaal onder de leiding van de Heilige Geest.
Wij besluiten deze verhandeling met de intrigerende verklaring van Jezus over Johannes. Jezus had Petrus verteld hoe hij zou sterven. Toen Petrus vroeg over de toekomst van Johannes antwoordde Jezus, “Indien Ik wil, dat hij blijft, totdat Ik kom, wat gaat het u aan?” (Johannes 21:22). Jezus gaf hiermee aan dat dit mogelijk kon gebeuren. Geloof jij dat Johannes de enige apostel was die nog leefde toen Jezus terug kwam op ‘de laatste dag?
Nadat Jezus Martha had verteld, “wie in Mij gelooft, zal leven, ook al was hij gestorven, en ieder die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid”, vroeg Hij haar nadrukkelijk, “geloof je dat? ”, zij zei toen, “Ja, Heer”. Gelooft jij dat ook?