Als we het woord ‘heidenen’ tegenkomen in de bijbel denken de meeste christenen dat het gaat om mensen die niet tot volk Israël behoorden, de niet-Israëlieten of de niet-Joden. Vanuit het gezichtspunt van de Israëlieten in het oude testament waren dat de mensen uit de goddeloze volken rondom hun, de zogenaamde onbesnedenen. In de dagen van Christus werd iedereen die geen Jood was beschouwd als een ‘heiden”.
Wat nu als we zouden ontdekken dat het woord ‘heiden’ niet de betekenis heeft van ‘niet-Jood’ of ‘niet-Israëliet’? Kunnen sommige van de ‘heidenen’ anderen zijn dan wie ons altijd verteld is? Wie waren eigenlijk de mensen tegen wie Paulus predikte? En wat voor effect heeft dat dan op de profetieën?
De woorden ‘Jood’ en ‘Israëliet’
Eerst even de woorden Jood en Israëliet: deze woorden kan je niet door elkaar gebruiken. Niet alle Israëlieten waren van de stam of het koninkrijk van Juda en dus de ‘tien stammen’ allemaal Joden noemen is niet correct. De bijbel refereert nooit aan de 10 noordelijke stammen (de diaspora) als ‘Joden’ – zij werden Israëlieten of heidenen genoemd. Trouwens ook de voorvaderen (Abraham, Isaac, Jacob) werden nooit Joden genoemd.
Als we kunnen aantonen dat de Joden nooit geïdentificeerd kunnen worden met alle 12 stammen van Israël, dan kan ook het woord ‘heiden’ nooit de betekenis hebben van ‘niet-Jood’. Het kan wel de betekenis hebben van volken buiten de context van Judea (we praten dan over de eerste eeuw Joden, die alleen zichzelf beschouwden als het volk dat de verbondsrituelen beheerde – ten opzichte van de onbesneden heidenen buiten het Mozaïsche verbond).
De eerste keer in de bijbel dat we het woord ‘Jood’ tegenkomen is in 2 Kon 16:6 en dat gebeurde nadat de twee huizen werden gescheiden,
Te dien tijde heroverde Resin, de koning van Aram, Elat voor Aram en hij wierp de Judeeërs uit Elat; en de Edomieten kwamen naar Elat en woonden daar tot op de huidige dag.
Nooit werd het woord gebruikt om de andere stammen daarmee te identificeren, dit wordt bevestigd door de hedendaagse Joden en door bijna alle bijbel woordenboeken maar ook door de geschiedschrijver Josephus Flavius die dit als volgt verwoordde,
Dus de Joden werden klaargemaakt voor het werk: dat is de naam waarmee ze genoemd werden vanaf de dag dat ze uit Babylon kwamen, de naam die voorkomt uit de stam van Juda, zij die het eerst naar deze plaatsen kwamen (Jeruzalem en het land Judea), waardoor zij beide deze benaming kregen.
Dus niet alle Israëlieten zijn Joden. Een Fries is een Nederlander is, maar niet alle Nederlanders zijn Friezen. Op dezelfde manier kan een Jood (een Judeeër, iemand uit de regio van Judea) een Israëliet zijn, maar niet alle Israëlieten (in de verstrooiing) zijn Joden. Het waren de Joden die de gelovigen vervolgden, maar ook de verwoesting van Jeruzalem was specifiek voor de Joden. De diaspora leefde niet onder de wet – zij waren ‘niet-mijn-volk’ (Hosea 1:9). De Joden (vroeger en nu) bestonden nooit uit alle 12 stammen. Zowel de geschiedenis als de bijbel maken dit overduidelijk en dit kunnen we niet negeren.
Een veel gehoord argument.
Vaak wordt aangenomen dat de twee huizen van Israël verenigd werden in de tijd van Ezra en Nehemia na de terugkeer uit Babylon (het moment dat de naam ‘Joden’ voor het eerst werd gebruikt om daarmee alle twaalf stammen aan te geven), maar de volgende teksten maken duidelijk dat de twee huizen niet waren verenigd,
Toen maakten de familiehoofden van Juda en Benjamin, ook de priesters en de Levieten, zich gereed, allen wier geest God had gewekt om op te trekken teneinde het huis van de Here, die in Jeruzalem woont, te bouwen….toen de ballingen uit Babel naar Jeruzalem werden gebracht. (Ezra 1:5-11)
Toen de tegenstanders van Juda en Benjamin hoorden, dat zij die in ballingschap waren geweest, een tempel voor de Here, de God van Israël, bouwden,. (Ezra 4:1)
Je ziet dat het hier alleen ging om de terugkeer van de stammen van Juda, Benjamin en Levi. En als je op onderzoek uitgaat zal je ontdekken dat alle Joodse geleerden er net zo over dachten. In de eerste eeuw NC zei Josephus Flavius het volgende over de verblijfplaats van de 10 stammen,
De tien stammen zijn aan de overkant van de Eufraat tot op vandaag (zo’n 2000 jaar geleden) en zijn een’ immense menigte’ die niet te tellen is.
Ezra vermelde in Ezra 2:64-65 dat er 42.360 mannen, vrouwen en kinderen uit de stammen Juda, Benjamin en Levi uit Babylon waren gekomen – en dit komt niet overeen met de ‘immense menigte!’ zoals hierboven omschreven door Josephus….
Wie waren de heidenen?
Wie de heidenen ook waren, zij waren de doelgroep van de apostelen. Wist je dat Paulus, een apostel voor de heidenen, de Korintiërs als ‘heidenen’ beschouwden?…
Gij weet, dat gij, toen gij nog heidenen waart, u blindelings naar de stomme afgoden liet heendrijven. (1 Kor 12:2)
Maar hij refereerde naar hen als Israëlieten,
Want ik stel er prijs op, broeders, dat gij weet, dat onze vaderen allen onder de wolk waren, allen door de zee heengingen, allen zich in Mozes lieten dopen in de wolk en in de zee, allen hetzelfde geestelijke voedsel aten, en allen dezelfde geestelijke drank dronken, want zij dronken uit een geestelijke rots, welke met hen medeging, en die rots was de Christus. En toch heeft God in het merendeel van hen geen welgevallen gehad, want zij werden neergeveld in de woestijn. (1 Kor 10:1-5)
En dit is niet zo maar een voorbeeld! Vele referenties aan letterlijke genetische banden met Abraham, Isaac en Jacob worden gekoppeld aan de ‘heidenen’,
Jakobus, een dienstknecht van God en van de Here Jezus Christus, groet de twaalf stammen in de verstrooiing. (Jac 1:1)
Het mag inmiddels duidelijk zijn dat het woord ‘heiden’ niet altijd ‘niet-Jood’ kan betekenen.
In het oude testament is het woord ‘heiden’ een vertaling van het Hebreeuwse woord ‘goy’ (enkelvoud) ‘goyim’ (meervoud), in het nieuwe testament een vertaling van het Griekse woord ‘ethnos’ (enkelvoud) en ‘ethne’ (meervoud). Veel christenen geloven dat het woord ‘heiden’, (goy en ethnos) uitsluitend betrekking heeft een ‘niet-Jood’ of een ‘niet-Israëliet’.
Maar het woord ‘heidenen’, (goyim en ethne) heeft niet altijd de betekenis die christenen eraan geven. Probeer bijvoorbeeld maar eens het woord ‘volken’ vertaald vanuit ‘goyim’ te vervangen door het woord ‘niet-Israëlieten’ in Genesis 25:23 waar Rebekka wordt geïnformeerd over haar tweelingen, Jacob en Ezau,
En de Here zeide tot haar: Twee volken (niet-Israëlieten) zijn in uw schoot, en twee natiën zullen zich scheiden uit uw lichaam; de ene natie zal sterker zijn dan de andere, en de oudste zal de jongste dienstbaar wezen.
Probeer hetzelfde nog eens in Genesis 48:19 waar Jacob Jozef’s tweede zoon Efraïm zegent,
Maar zijn vader (Jacob) weigerde het en zeide: Ik weet het, mijn zoon, ik weet het; ook hij zal tot een volk worden en ook hij zal groot worden; nochtans zal zijn jongere broeder groter zijn dan hij, en diens nageslacht zal een volheid van volken (niet-Israëlieten) worden.
En nog eens in Jeremia 31:35-36 waar God de beide huizen van Israël beloofd dat Hij ze nooit meer zal verlaten zo lang de zon overdag en de maan en nachts blijft schijnen,
Zo zegt de Here, die de zon overdag tot een licht geeft, die de maan en de sterren verordent tot een licht des nachts, die de zee opzweept, dat haar golven bruisen, wiens naam is Here der heerscharen: 36Als deze verordeningen voor mijn ogen zullen wankelen, luidt het woord des Heren, dan zal ook het nageslacht van Israël ophouden al de dagen een volk (niet-Israëlieten) te zijn voor mijn ogen.
De voorbeelden hierboven laten zien dat de definitie en toepassing van het Hebreeuwse woord ‘goyim’ niet zo precies genomen moet worden zoals sommigen doen.
Hetzelfde geldt ook voor het Griekse equivalent ‘ethne’ in het nieuwe testament. Als de huidige christelijke definitie voor ‘ethnos’ correct is, zou Joh 18:35 als volgt vertaald worden ,
Pilatus antwoordde: Ben ik soms een Jood? Uw volk (niet-Joden) en de overpriesters hebben U aan mij overgeleverd; wat hebt Gij gedaan?
Ethnos en Ethne hebben in het nieuwe testament een veel uitgebreidere gebruik dan vandaag wordt aangenomen. Kijk maar eens naar de volgende voorbeelden.
In het eerste voorbeeld wordt het woord ‘heidenen’ (Ethne) gebruikt met betrekking tot ‘niet-Israëlieten’, de Kanaänieten,
De tent der getuigenis hadden onze vaderen in de woestijn, zoals Hij het geboden had, die tot Mozes zeide, dat hij haar moest maken naar het voorbeeld, dat hij gezien had. Onze vaderen namen die over en met Jozua brachten zij haar verder, bij de onderwerping van de heidenen, welke God heeft verdreven voor onze vaderen, (in het land), tot de dagen van David. (Hand 7:44-45)
In het tweede voorbeeld wordt het woord ‘volken’ (ethne) gebruikt met betrekking tot een menigte volken, ‘niet-Israëlieten’ maar ook Israëlieten,
Hij heeft uit één enkele het gehele menselijke geslacht (volken) gemaakt om op de ganse oppervlakte der aarde te wonen en Hij heeft de hun toegemeten tijden en de grenzen van hun woonplaatsen bepaald. (Hand 17:26)
In het derde voorbeeld wordt het woord ‘volk’ (ethnos) gebruikt met betrekking tot de Joden, de afstammelingen het huis van Juda, de twee zuidelijke stammen van Israël,
En zij zeiden: Cornelius, een hoofdman, een rechtvaardig man en vereerder van God, die goed bekend staat bij het gehele volk der Joden. (Hand 10:22)
In het vierde voorbeeld wordt het woord ‘heiden’ (ethne) gebruikt met betrekking tot de Israëlieten, de afstammelingen van het huis van Israël, de tien noordelijke stammen van Israël,
juist om de rijkdom zijner heerlijkheid bekend te maken over de voorwerpen van ontferming, die Hij tot heerlijkheid heeft voorbereid? En dat zijn wij, die Hij geroepen heeft, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen. (Rom 9: 23-24)
Het feit ligt er: ‘heiden’ (goy of ethnos) heeft niet uitsluitend de betekenis van ‘niet-Jood’ of ‘niet-Israëliet’. Maar wat betekent het dan wel? Heiden is een vertaling van het Hebreeuwse woord ‘goy’ of het Griekse woord ‘ethnos’. Het woord ‘Heidenen’ (goyim of ethne) betekent eenvoudig ‘volken’. En hoe het woord wordt gebruikt, wordt mede bepaald door de context zoals we zien aan de hand van de volgende teksten uit het oude testament,
Zie, ik heb u (Israël) inzettingen en verordeningen geleerd, zoals de Here, mijn God, mij geboden had, opdat gij aldus zoudt doen in het land, dat gij in bezit gaat nemen. Onderhoudt ze dan naarstig, want dat zal uw wijsheid en uw inzicht zijn in de ogen der (niet-Israëlietische) volken (goyim), die bij het horen van al deze inzettingen zullen zeggen: Waarlijk, dit grote (Israël) volk (goy) is een wijze en verstandige natie. Immers welk groot volk is er, waaraan de goden zó nabij zijn als de Here, onze God, telkens als wij tot Hem roepen? (Deut 4:5-7)
Omdat gij (Edomieten) gezegd hebt: Die beide volken (twee goyim, de huis van Israël en huis van Juda) en die beide landen zullen mij toebehoren; wij nemen ze in bezit. (Ezechiël 35:10)
Het idee dat met de uitdrukking ‘heidenen’ uitsluitend ‘niet-Joden’ bedoeld wordt, is een uitvinding van het westerse christendom. Helaas zij er vele christenen en Joden van vandaag die er zo over denken, maar de bijbelse betekenis van ‘goy’ (goyim) is eenvoudig volk (volken) en dit wordt gebruikt voor beide, zowel de ‘niet-Israëlieten’ als de Israëlieten.
In het nieuwe testament wordt het woord ‘heidenen’ vaak – zo niet altijd – toegepast op de (onbesneden) Israëlieten die leefden onder de ongelovigen. Hier moeten we niet te licht over denken. Want hoe we het woord ‘heidenen’ definiëren, het bepaald tevens onze eindtijdvisie.
Gevolgen verkeerde toepassing
De ‘heidenen’ spelen een belangrijke rol in eschatologie van Israël:
- De ‘tijden der heidenen’ was een periode die tot vervulling moest komen vóór de wederkomst (tweede komst).
- De schrijvers van de nieuw testament brieven spraken tegen de heidenen; Paulus noemde zichzelf een ‘Apostel van de heidenen’.
- De Joden waren bang dat Jezus zijn boodschap wilde verspreiden onder de Israëlieten in de verstrooiing. (Joh 7:35) ‘De Joden dan zeiden tot elkander: Waar zal deze heengaan, dat wij Hem niet zullen kunnen vinden? Hij is toch niet van plan naar de Griekse verstrooiing te gaan en de Grieken te leren?’
Er was een 40-jarige overgangsperiode waar het evangelie werd verkondigd aan alle volken (de 12 stammen) – en dan zou het einde komen (Matt 24:14). Elia en Micha o.a. profeteerden over het herstel van de beide huizen van Israël die plaats zou vinden tegelijk met de verwoesting van Jeruzalem en het verzamelen van de bruid (de 144.000). Ezechiël profeteerde hierover in de profetie over de ‘twee stukken hout’ in hoofdstuk 37.
Als de heidenen allemaal niet-Israëlieten zijn, dan hadden de geïnspireerde schrijvers van de brieven in het nieuwe testament hun toehoorders verkeerd voorgelicht. De toehoorders van de schrijver van Hebreeën zijn de Israëlieten (Hebr hoofdstuk 8 haalt Jeremia aan – een profeet voor de beide huizen van Israël). Het gehoor van de Romeinen bestond ook uit Israëlieten (Rom 4:1, 4:16). De Korintiërs aan wie Paulus schreef waren Israëlieten (1 Kor 10:1) maar werden ook heidenen genoemd (1 Kor 12:2)!
De doelgroep van zowel Jezus’ bediening als die van de Apostelen waren de heidenen; de verloren schapen van het huis van Israël, die waren verstrooid onder de volken. Zij waren onbesneden heidenen geworden, ‘niet-mijn-volk’ (Hosea 1:9). Ofschoon ze heidenen waren geworden, toch zou de diaspora opnieuw ‘mijn volk’ worden (Hosea 1:10) en na herstel samen met het overblijfsel van Juda de bruid vormen. Het overblijfsel van Israël vinden we terug in de 144.000 die door Johannes in Openbaring 7 en 14 omschreven wordt als de verzegelden ‘uit alle stammen der kinderen Israëls’.
Ik zal u Mij tot bruid werven door trouw; en gij zult de Here kennen. Het zal te dien dage geschieden, dat Ik verhoren zal, luidt het woord des Heren: Ik zal de hemel verhoren, en die zal de aarde verhoren,. (Hosea 2:19-21)
En dit zien we weer terug in het boek Openbaring waar Jezus Johannes een openbaring had gegeven over de bruid die van God naar beneden kwam,
En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is. En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn. (Open 21:1-3)
Het was de eerste gemeente (het Israël Gods) die klaar gemaakt was om de bruid van Christus te worden. Johannes zag in zijn visioen dat het voltrokken was, zie de tabernakel is bij de mensen, God zelf was naar beneden gekomen en woonde bij hen. Jezus had dit al aangekondigd in Johannes 14, net als de schrijver van de brief aan de Hebreeën,
Te dien dage zult gij weten, dat Ik in mijn Vader ben, en gij in Mij en Ik in u. (Joh 14:20)
Zie, er komen dagen, spreekt de Here, dat Ik voor het huis Israëls en het huis Juda een nieuw verbond tot stand zal brengen,…..Ik zal mijn wetten in hun verstand leggen en Ik zal die in hun harten schrijven en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. (Hebr 8:8-10)
Het was de plek die Jezus bereid had voor zijn volk, de wereld van het nieuwe verbond, de wereld van het evangelie van Jezus – het geestelijke koninkrijk van God waarvan Jezus zei dat het nabij gekomen was – en die dagen waren gekomen, 70 NC.
Conclusie
Een ding is zeker, het begrijpen van het woord ‘heiden’ in onze vertalingen is cruciaal in het begrijpen van Oude en Nieuwe Testament en het volk op wie de verbonden van toepassing zijn. Als we niet begrijpen wat ‘heiden’ zijn betekent, zullen we ook niet de tijd en de aard begrijpen van zijn wederkomst. En het meest belangrijke, we beperken onszelf in het toepassen van het koninkrijk hier op aarde.